Met de blik naar buiten toe gekeerd
Analyse van een onzer verslaggevers
,,It’s the economy, stupid!” Een uitspraak van de Amerikaanse president Clinton die indruk maakte en nog vaak wordt aangehaald. Deze is voor Curaçao meer dan ooit van toepassing. De presentatie deze week van het jaarverslag 2013 van de Centrale Bank CBCS heeft duidelijk gemaakt dat er van alles mis is met de Curaçaose economie. Die wil maar niet groeien. Die blijft gemiddeld maar rond de nullijn hangen en is nu al een paar jaar negatief. Zelfs voor 2014, het jaar van de door de politiek beloofde ommekeer, is de prognose -0,4 procent; het derde achtervolgende min-jaar. Met veel mitsen en maren wordt in 2015 misschien een marginale groei van een half procent gehaald, het zal echter niet dé doorbraak betekenen waarop zo lang al wordt gewacht. En wie weet welke internationale of andere externe factoren dan nog roet in het eten gooien.
Curaçao zou jaarlijks een reële groei van 3 tot 5 procent moeten kunnen realiseren, aldus Centrale Bank-president Tromp. Maar het eiland weet (zelfs) niet mee te profiteren van de positieve internationale groeiontwikkeling. Deels ligt dit aan de rigoureuze wijze - ‘cold turkey’ - waarop in 2013 de in 2011/2012 opnieuw uit de hand gelopen overheidsfinanciën zijn rechtgetrokken met koopkrachtverlies tot gevolg en te weinig aandacht voor economisch herstel.
Aan de prijstechnische concurrentiepositie van Curaçao ligt het echter niet, toont een cijfermatige onderbouwing (de zogenaamde Real Effective Exchange Rate) aan. Die is op Curaçao zelfs gunstiger dan op Aruba en Sint Maarten. Maar vergeleken met beide andere (ei)landen signaleert de Centrale Bank wel een aanzienlijk verschil qua ‘openheid’ en een directe relatie tussen de mate van openheid en de gemiddelde economische groei. Curaçao scoort met een openheid van 168 procent lager dan de 253 procent van Sint Maarten en bijna de helft van 313 procent van Aruba. Het is volgens de CBCS géén toeval dat de groei van de economie daarmee verband houdt. Door de relatieve ‘geslotenheid’ van Curaçao is bijna een decennium aan potentiële groei verloren gegaan, terwijl voorheen de blik meer naar buiten toe was gekeerd. Curaçao is zich meer gaan opsluiten en is in algemene zin niet altijd vriendelijk tegenover buitenlandse investeerders. Het toerisme is weliswaar gegroeid, maar niet in het tempo van elders, maar vooral is de internationale financiële dienstverlening sterk teruggelopen. De Curaçaose economie is te klein en te kwetsbaar om alleen op de binnenlandse bestedingen en investeringen te draaien. Trouwens, de negatieve particuliere kredietexpansie sinds eind 2013 toont aan dat deze consumptie en investeringen in de min zitten.
Dat de economie in reële termen praktisch tot stilstand is gekomen - met alle gevolgen van dien voor de inkomstenverwachtingen van de overheid en daarmee de mogelijke aanpak van de sociale noden - komt volgens Tromp door ‘andere factoren’. Niet per se direct economische factoren, maar die wel invloed hebben op de economie; zoals de bureaucratie, onzekerheid, politieke (in)stabiliteit en criminaliteit. Dit laatste is deels het gevolg van verslechterde economische en daarmee sociale omstandigheden. Maar deze en de ‘andere’ factoren hebben Curaçaoënaars - anders dan mondiale gebeurtenissen - wel volledig zélf in de hand.
Te veel nog echter is Curaçao ‘met zichzelf bezig’ en te weinig met ‘the world out there’. Nóg wordt er gekibbeld en gedebatteerd over de staatkundige status, de rijkswetten en al dan niet aansluiting bij internationale (sanctie)wetten. En voor de economie en de daaraan gerelateerde armoede is er nauwelijks oog.
Politieke bestuurders laten zich erg ‘afleiden’, zegt Tromp. Hij heeft gelijk. Afgezien van de bouw van een nieuw ziekenhuis - noodzakelijk maar géén structureel economie-expanderend project, tenzij er medisch toerisme zou worden bedreven - is van majeure projecten geen sprake. Niet van fysieke bouwprojecten, maar evenmin van een grootschalige aanpak van het onderwijs(stelsel); het fundament - waar van alles veel méér moet gebeuren: meer geld, meer onderwijzersbegeleiding, meer uren; kortom: meer input om ook meer output te kunnen realiseren.
Er liggen grote collectieve uitdagingen, met name op het vlak van een meer naar de wereld toe gerichte aanpak. De angst voor onbekende buitenlandse invloeden en buitenlandse concurrentie is misschien deels te begrijpen, maar een slechte raadgever. Isolement is uit den boze; alle vitale economische pilaren zijn gebaseerd op het buitenland. Beter is het concept van ‘Nos ku nos’ (wij met onszelf) los te laten en in te ruilen voor ‘Nos ku mundu’ (wij met de wereld).