ANALYSE
Het Curaçao North Sea Jazz Festival (CNSJF) zorgt op zichzelf voor méér toeristen, méér toeristenovernachtingen en dus méér toeristenbestedingen. Kortom: voor extra geld in het laatje. In deze over het algemeen minder goede economische tijden een buitengewoon welkome aanvulling op de bedrijfsomzetten en personeelslonen, en daarmee direct en indirect op de overheidsinkomsten.
De extra groei van het Curaçaose toerisme in de maand augustus kwam afgelopen week aan bod tijdens een terugblik op de lustrumeditie in 2014, maar werd ook al officieel berekend en vastgesteld door toeristenbureau CTB. Echt verrassend kan het niet zijn geweest, want de afgelopen vijf jaar rapporteerden naast CTB ook de wetenschappelijke onderzoeken van The Dick Pope Sr. Institute for Tourism Studies van het Rosen College of Hospitality Management aan de University of Central Florida (UCF) spectaculaire resultaten.
Het is algemeen bekend dat het festival veel buitenlands publiek trekt, elk jaar is het aandeel van buiten het eiland zelfs steeds groter, en niet zomaar toeristen, maar bezoekers met een gemiddeld hoge opleiding en zeer hoog besteedbaar inkomen. Gasten die elke bestemming wil hebben, die niet kijken op een dollar meer of minder, maar wel ‘value’ voor hun ‘money’ willen.
Wat óók bekend is, maar toch nog steeds niet of onvoldoende tot een breed gedragen discussie binnen - laat staan actie van - het bedrijfsleven en de toeristische sector is geworden, is dat het eiland zelf en in het bijzonder de particuliere sector nog maar nauwelijks bijdragen aan het mogelijk maken van het festival en aan het welslagen ervan. Behalve dat de kamerprijzen in sommige gevallen meer dan verdubbelen (juist een storende factor), wordt er slechts mondjesmaat ingespeeld op het evenement door bijvoorbeeld zelf voor festiviteiten voor en rond het festival te zorgen - zoals in de straten en op de pleinen van Punda en Otrobanda.
Ook in collectieve zin is door bijvoorbeeld belangenvereniging Chata - met directe belangen in de hospitalitysector - tot nog toe geen enkel serieus gebaar gemaakt. De bancaire sector, die elk jaar indrukwekkende rendementscijfers rapporteert en per definitie profiteert van elke vorm van bedrijvigheid, heeft na vijf jaar nog altijd geen significante financiële impuls aangeboden. Let wel, zo’n impuls komt niet alleen ten goede aan het festival, maar vooral aan de economie en de werkgelegenheid.
De politiek/overheid lukt het na vijf jaar nog steeds niet een - algemeen en voor iedere charitatieve instelling die na afloop de boeken laat zien - gunstige belastingregeling te treffen voor dergelijke events die de algemene economische activiteiten een flinke ‘boost’ geven. Het eerder toegezegde bedrag van 4 ton is een mooie geste, maar bij lange na niet genoeg.
Het is eigenlijk heel simpel: de organisatie van het CNSJF kost meer geld dan dat het de initiatiefnemers oplevert, maar het eiland als geheel verdient er het drie- tot viervoudige aan: ruim 20 miljoen dollar de laatste keer; 75 miljoen dollar de afgelopen vijf jaar. Dat is dus onmiskenbaar een moneymaker, die elk land wel zou willen hebben. Het gelijknamige festival in Rotterdam krijgt substantiële steun van de gemeente, die zich bovendien inzet om topmerken als sponsoren binnen te halen. Het CNSJF mag en móet Curaçao dus koesteren. De cijfers liegen er niet om, zo blijkt weer uit zowel de eigen evaluatie als de - zo men wil - meer objectieve CTB-statistieken.
Het is, kortom, een goede en lucratieve investering, waar iederéén op het eiland beter van wordt. Die investering moet ten minste door de bedrijfstakken die er alle profijt van hebben gezamenlijk worden gedragen. Anders zijn wij het CNSJF vroeg of laat kwijt en is de kip met de gouden eieren geslacht … of verhuisd.
Moneymaker yes. Free ride no.