Afwijzing vergunning juridisch niet daadkrachtig onderbouwd
Van onze correspondent
Kralendijk - Uit documenten over de gang van zaken rond het strand van Chogogo Dive & Beach Resort blijkt overduidelijk dat de eigenaren al in februari 2021 op de hoogte waren van de noodzaak om een natuurvergunning aan te vragen en dat ze de nieuwe keermuur niet zondermeer mochten bouwen. Ook blijkt uit de vele stukken dat de overheid niet goed wist wat ze met de zaak aan moest en mogelijk te snel en ondoordacht stappen heeft gezet.
Zowel de Marine Park-manager van Stinapa, Judith Raming, als medewerkers van de directie Ruimte en Ontwikkeling (R&O) hebben de ontwikkelaar tijdig en meerdere malen ingelicht over de benodigde natuurvergunningen. De eerste gesprekken hierover dateren van februari 2021 maar pas op 12 augustus wordt een vergunningaanvraag ingediend. Nog voordat deze is afgegeven wordt in de week van 18 oktober alvast begonnen met het uitrijden van het zand. Dan blijkt dat het zand niet van dezelfde kwaliteit is als het ter plaatse aanwezige zand, wat wel een van de eisen is om een kunstmatig strand aan te mogen leggen. Vergunningverlening kan volgens R&O alleen gebeuren wanneer het rivierzand dat nu is gestort verwijderd is. De dienst adviseert het BC op 9 november dan ook met klem om de vergunning niet te verlenen en de ontwikkelaar te informeren dat het illegaal gestorte zand verwijderd moet worden. Op 11 november zijn er opeens ‘nieuwe inzichten’ en wordt het besluit ingetrokken door de directeur van R&O, Roy Martina. Deze nieuwe inzichten komen van juristen van HBN Law aan wie het BC om advies heeft gevraagd. Zij laten op 10 november weten dat ze nog wel wat obstakels zien en dat het niet ondenkbaar is dat het gerecht, mocht het tot een rechtszaak komen, Chogogo in het gelijk zal stellen. Zij achten de constatering dat rivierzand geen zeezand is onvoldoende om als afwijzingsgrond te dienen. ,,Het BC loopt bij het ontbreken van een daadkrachtige motivering het risico dat het afwijzingsbesluit in een juridische procedure bij de bestuursrechter wordt vernietigd”, aldus de juristen. Ruim een week later, op 19 november, ligt er opeens een compleet tegengesteld advies. Er dient een mondelinge gedoogbeslissing te worden afgegeven ‘zodat de opening van het resort niet in gevaar komt’.
Dit advies van R&O komt er na aandringen van gezaghebber Edison Rijna, maar eigenlijk was al op 12 november besloten dat het zand kon blijven liggen ‘omdat er in 2015 bij CoCo Beach wel een vergunde situatie was met mogelijk precies hetzelfde zand’. Gedogen kan impliciet (mondeling) en, om het helemaal netjes te doen, schriftelijk, zo staat in een kabinetsnota. De juristen van JAZ raden op 23 november aan om te kiezen voor een mondelinge gedoogbeslissing ‘omdat daartegen geen bewaar kan worden gemaakt’. Er wordt zelfs aangedrongen op een ‘spoedbeslissing’ omdat Chogogo de druk intussen heeft opgevoerd en het gerecht heeft verzocht om de overheid middels een voorlopige voorziening tot tijdige afgifte van de beslissing op de aanvraag te dwingen, met een dwangsom van 100.000 dollar per dag.
Opmerkelijk is dat er in de aanvankelijke afwijzing van de vergunning nergens wordt gepraat over de andere voorwaarden die worden gesteld aan het aanleggen van een kunstmatig strand. In de richtlijnen van 2003 worden deze toch duidelijk vermeld. Zo staat er dat de Commissie Natuurbeheer Bonaire (CNB) moet zijn gehoord, met de aanleg het algemeen belang moet zijn gediend en dat het strand te allen tijde openbaar toegankelijk moet zijn voor eenieder. Er wordt in de afwijzing alleen gewezen op het feit dat het zand niet van dezelfde kwaliteit is als het aanwezige zand en juist dat is volgens HB Law een zwak argument omdat niet duidelijk is aan welke kwaliteitseisen het zand moet voldoen.