Plantagetumult (014)
Door Bas Jussen
Wouter holde de trappen op, struikelde en voelde een golf van braaksel door zijn keel omhoog komen. De maaltijd die hij eerder op de dag had genuttigd, baande zich een weg naar buiten. Zuur, half verteerd voedsel kledderde op de houten trap waaraan Wouter zich vastklampte. Hij kreeg geen lucht. Aan de papperige stroom die uit zijn maag naar buiten spoot, leek geen einde te komen. Even hield het op. Wouter krabbelde overeind en snakte naar adem. Hij kroop uit het luik en voelde zijn ingewanden opnieuw samentrekken, tranen welden op in zijn ogen. Een rochelend geluid kwam uit zijn keel gevolgd door nog meer kots. Hij greep naar zijn maag en boog diep voorover. Paniek maakte zich van hem meester. Voedsel kwam naar buiten maar geen lucht kwam naar binnen. Even dacht Wouter dat hij in zijn eigen braaksel zou stikken.
Toen hoorde hij hoongelach. De stortvloed van gal en eten was opgehouden en langzaam vloeide er weer zuurstof in zijn longen. Vanuit zijn ooghoeken zag Wouter de twee matrozen schuddebuiken. Pretlichtjes glinsterden in de ogen van het bootvolk en een van hen hield zelfs de mast vast omdat hij anders om zou tuimelen van het lachen. ,,Beneden kun je het lapje wegnemen, daar staat een emmer azijn ….maar niet heus”, bulderde de man van het lachen.
Even balde Wouter zijn vuisten. Maar hij had geen schijn van kans tegen het brute tweetal. Niet in de laatste plaats omdat hij zo duizelig was dat hij amper kon staan. Hij strompelde weg en liet het hoongelach achter zich. Door het gebrek aan frisse lucht, hadden tranen zijn ogen vertroebeld. ,,Wat is er met jou aan de hand?” vroeg een verbaasde Jan toen Wouter al wrijvend in zijn gezicht bijna tegen de brede borstkas van de tomaat opbotste. Hij wees naar het schip en tussen al het proesten en kuchen door deed hij zijn verhaal over de verschrikkelijke stank in het ruim. Zelfs Jan lachte hem uit en de jongen voelde de aarde onder zijn voeten wegzakken. Hij schaamde zich en had het idee de domste Hollander op aarde te zijn. Hij had beter moeten weten, de stank aan boord van het schip had een waarschuwing moeten zijn voor de reuk benedendeks.
Zijn eigen goedgelovigheid had ervoor gezorgd dat die zeeschuimers hem een poets hadden kunnen bakken. Hij besloot het voorval aan niemand te vertellen. Per slot van rekening zou zijn oom niet gesteld zijn op een kluns die zichzelf onderkotste.
Terug bij het huis haastte Wouter zich dan ook de trap op. Met een uiteinde van zijn laken en wat water uit het schaaltje naast zijn bed waste hij de vlekken uit zijn kleren. Er kwam flink wat ruw schuurwerk aan te pas, maar na enige tijd was er nagenoeg niets meer te zien van het braaksel. De afschuwelijke, zure smaak in zijn mond was een groter probleem. Hij probeerde zijn mond te spoelen, op de vloer te spugen en zelfs een stuk groene peper uit de keuken te eten om de smaak weg te krijgen, zonder veel resultaat. Op een of andere manier bleef zijn adem bedorven. Net toen hij een nieuw stuk peper naar binnen wilde werken, kwam oom Gerard de keuken binnenstromen met een verwarde Jan in zijn kielzog.
Heer Eickelboom leek zijn neefje niet eens te bemerken toen hij razend een bord van de tafel pakte en het woedend in duigen op de grond smeet. Stampvoetend deed hij zijn relaas. Alsof de hitte hem al niet genoeg zorgen gaf, was zijn kokkin ook nog dood door het klimaat en er was niet direct een vervanger te vinden! Wie moest er nu zijn maaltijden klaarmaken? Opnieuw graaide hij iets van tafel, ditmaal een pan en slingerde deze achteloos door de keuken. Het metalen object knalde op slechts enkele centimeters van Jan vandaan tegen de muur. De opziener hield het voor gezien en beende weg naar veiliger oorden. Oom Gerard stond enkele seconden stil, rammelde en bromde als een vulkaan die op het punt staat uit te barsten. Maar de uitbarsting kwam niet. De oude man zakte ineen op een stoel en veegde het opgewerkte zweet van zijn voorhoofd. Nu pas merkte hij de aanwezigheid van zijn neef op, die hem met grote ogen aanstaarde. Heer Eickelboom zuchtte diep. ,,Wie had dat gedacht?! Na zoveel jaren trouwe dienst is ze gewoon omgevallen door de hitte”, mompelde hij. ,,Wellicht heeft ze te hard gewerkt met deze warmte”, opperde Wouter. Ach, wat wist zo’n Amsterdams snotjoch nou van werken! Had Josefien niet al die jaren hetzelfde werk verricht? Had ze geklaagd bij andere hittegolven? Het was gewoon ouderdom, daar was Eickelboom van overtuigd, zo liet hij weten.
Wouter zei niets, maar hij had zelf een andere overtuiging. Natuurlijk was de kokkin oud en zwak en natuurlijk had ze last gehad van de zinderende zon, maar als ze had kunnen rusten in plaats van emmers vol water te moeten sjouwen, dan had ze wellicht vanavond nog kunnen koken. ,,Wat maakt het ook uit waaraan ze is gestorven?” vond oom Gerard, ,,zij heeft nu geen probleem meer, maar ik wel. Wie gaat er nu voor ons koken na een dag hard werken?” Een man hoorde niet in de keuken en een andere vrouw was niet aanwezig. De grijsaard schudde zijn hoofd en roffelde met zijn knokkelige vingers op de keukentafel. De rimpels in zijn voorhoofd werden diepe groeven en de borstelige wenkbrauwen trokken samen.
Oom Gerard overdacht zijn opties. Opeens lichtten zijn blauwe ogen op en veerde hij overeind als door de bliksem getroffen. Met gebalde vuist bonkte hij op het hout van de tafel. ,,Ik laat mevrouw Van Leiden naar de stad komen”, riep hij uit. ,,Zij kan voor ons koken terwijl Hendrik de plantage en hun kinderen in de gaten houdt.” Het leek geen slecht idee. Wouter had gesmuld van haar royale ontbijt. Toch bleef zijn eetlust voorlopig nog ietwat bedorven door het voorval in het scheepsruim.