Plantagetumult (044)
Door Bas Jussen
Anna bleek met haar moeder en zusters in het kleine hofje te zitten, in een lager gelegen stukje land. De grond was hier vruchtbaarder waardoor er meer bomen en planten groeiden. Er stonden zelfs enkele oranjebomen, waaraan in het regenseizoen zelfs sappige appels konden groeien. Rond de zoetwaterput kronkelden Europese moeskruiden omhoog. De schaduw van de bomen hield dit kleine stukje paradijs koel en aangenaam.
Zodra de vrouwen Wouter ontwaarden hielden zij op met kakelen en keken hem nieuwsgierig aan. De jongste dochter, wier naam niet meer tot hem was doorgedrongen, hield haar hand voor de mond terwijl zij luid giechelde. Helena kneep haar zusje in de arm, stond op en sleurde haar mee. Wouter bleef alleen achter in het hofje met Anna en haar moeder.
,,Vertel eens wat over jezelf”, gebood de vrouw hem. Dit was niet de vraag waar hij op stond te wachten. Misschien was het niet zo een goed idee geweest om de vrouwen op te zoeken. Onrustig friemelde Wouter met een knoop van zijn hemd tussen wijsvinger en duim. Moest hij nu vertellen over zijn moeder, een arme weduwe in de havenstad Amsterdam? Moest hij vertellen dat hij soms uit stelen was gegaan om zijn jongere broers en zussen te voeden? Wilden deze mensen horen dat hij op normale dagen net zo hard op de plantage werkte als de slaven? Dat zijn oom hem nog niet zo lang geleden had gebruikt als een soort slaaf en hij zonder ook maar één cent betaald te krijgen had gezwoegd in de haven, waar het stonk naar vis en de zeelui vloekten als duivels? Hij besloot datgene te zeggen wat zijn oom hoogstwaarschijnlijk van hem verlangde. Hij vertelde uit Holland te komen, dat zijn vader was overleden en uit hoeveel kinderen zijn gezin bestond. Over de armoede werd met geen woord gerept. Op de plantage hield hij de slaven in toom voor zijn rijke oom die hij ooit zou opvolgen, zo liet Wouter weten.
,,Plantageslaven”, vroeg Anna nieuwsgierig, ,,zijn die niet gevaarlijk?” Ze kwam zelden buiten de stad en kende alleen de slaven daar, vooral bedienden en werklieden. Wouter merkte dat het meisje op een spannend en avontuurlijk verhaal zat te wachten. Hoewel de dagen op het veld meestal lang en saai waren en hij gerust een oogje dicht kon doen terwijl de slaven werkten, besloot hij haar te imponeren met een verhaal dat ze niet gauw zou vergeten. ,,De zwarten worden hier niet voor niets geketend als wilde beesten aangevoerd”, sprak hij op bijna samenzweerderige toon, terwijl hij zich naar de dames toe boog. ,,Heeft u nooit gezien hoe de soldaten van uw man en vader hen opwachten op de kade, het geweer in de aanslag en hun blik strak op de zwarten gericht?” Anna knikte. Haar ogen waren groter geworden en ze boog nu ook naar Wouter toe. ,,We proberen hen hier op de plantage dingen te leren; het land bewerken, het vee verzorgen, timmeren en koken”, zei hij met opgeheven wijsvinger en gestrekte rug. Opnieuw boog hij zich naar de vrouwen toe en vervolgde: ,,Maar het blijven wilden zo ver buiten de stad. Ook honden kan je kunstjes leren, toch is het niet verstandig om je rug naar een hond toe te keren. Slaven zijn hetzelfde, ze willen hun vrijheid hebben ook al kunnen ze er niet mee omgaan. Denk niet dat ze dankbaar zijn omdat wij ze kleden, voeden en hen genezen als ze ziek zijn. Als ze de kans krijgen om ervandoor te gaan, laten ze die kans niet onbenut! Heeft u de messen wel eens gezien, waarmee ze soms moeten werken?” Wouter gaf met zijn handen de maat van de machetes aan. Dat zijn handen net iets verder uit elkaar waren dan de werkelijke lengte van de bijna botte kapmessen, hadden de dames toch niet door. ,,Vlijmscherp zijn die dingen; snijden door je keel alsof het boter is.” Wouter zag de angst in Anna’s felblauwe ogen. Hij besloot de spanning nog verder op te voeren, schoof dichter naar haar toe en vervolgde zijn verhaal: ,,Op een ochtend ging ik het veld in met de negers. Er leek niets aan de hand, maar ik wist dat ik altijd op mijn hoede moest zijn. Mijn aandacht werd getrokken door een aantal grote gespierde kerels die almaar stiekem aan het praten waren en hun werk niet naar behoren uitvoerden. Toen ik mijn paard in hun richting stuurde, hoorde ik achter mij takken kraken. Ik keek om, maar het was al te laat. Terwijl ik werd afgeleid door het groepje mannen was een andere neger mij besprongen! Ik was van mijn paard getuimeld en lag op de grond. Mijn belager, een boom van een kerel, was ook gevallen maar krabbelde reeds overeind. Voordat ik het wist zat hij boven op me. Ik dacht dat mijn laatste uur geslagen had! De weerkaatsing van de zon in het metaal van zijn mes verblindde me. Ik kon het koude staal op mijn strot voelen. Hier had hij het mes….”, riep Wouter enthousiast en drukte zijn vlakke hand tegen Anna’s keel. Haar moeder wierp een strenge en afkeurende blik op de jongeman die terstond zijn hand liet zakken. Anna giechelde. De spanning was om te snijden. ,,Wat deed u toen?” wilde de jongedame weten. ,,Ik porde de kerel in zijn maag. Van pijn rolde hij van me af. Ik griste mijn zweep en nog voordat die kerel op zijn benen stond. Ik heb hem de weg af geranseld. Daarna hadden die apen wel ontzag voor me”, vertelde Wouter, ,,maar dat betekent niet dat ik nu gerust mijn aandacht kan laten verslappen als ik alleen in het veld ben met een horde zwarten.”
Het verhaal had indruk gemaakt op Anna. Wouter drukte stoer zijn borst naar voren. Hij kon er wel om lachen hoe gemakkelijk hij de dames de stuipen op het lijf had gejaagd met zijn uit de duim gezogen avontuur. Ze zouden eens moeten zien hoe de slaven werkelijk waren; een stel makke schapen die nog niet zouden ontsnappen als hij het toe zou laten. Het was niet de zweep die hen op de plantage hield, maar de onzekerheid over een bestaan daarbuiten, in het dorre landschap van een eiland waarvan ontsnappen onmogelijk was.
Helena keerde terug naar het hofje met het verzoek dat zij allen aan tafel kwamen voor het middagmaal. Op het kronkelige pad naar het landhuis passeerden ze Koko, die ook op weg was naar het huis met twee volle manden kliekjes uit de keuken. De jongen herkende zijn blanke vriend onmiddellijk en kwam met grote stappen op hem afgelopen. Anna hield haar pas in bij het zien van de neger en keek Wouter ietwat ongerust aan. Ze greep zijn arm stevig vast. Stoer stapte Wouter naar voren, gebaarde Koko te stoppen en zei luid: ,,Laat de dames passeren, ga van het pad af!” Verbaasd maakte de jongen plaats en staarde die rare blanken na.
Opnieuw had Maria zichzelf overtroffen met haar kookkunst. Vooraf aan het middagmaal kreeg eenieder een goed gevuld bord soep. Dit werd gevolgd door gezouten vis en groenten. De rode wijn vloeide rijkelijk na de hoofdmaaltijd, terwijl degenen die hun buik nog niet rond hadden gegeten zich tegoed deden aan brood en geitenkaas.
Tijdens het dessert van gedroogde vruchten, stond het vrouwelijk gezelschap op en begaf zich naar binnen. De mannen bleven zitten. Kapitein Gerritsen stak weer zijn pijp op en tot Wouters ergernis volgde oom Gerard zijn voorbeeld. Deze keer zat Wouter gelukkig niet in de wind en dreef de geur van smeulende tabak de andere richting uit. Het duurde echter niet lang voordat de ene man na de andere opstond en zich bij de vrouwen voegde om met hen koffie en thee te drinken.
De gasten wilden voor het vallen der duisternis weer terug zijn in het fort. Uitvoerig namen ze afscheid. Heer Eickelboom werd hartelijk bedankt voor zijn gastvrijheid en geprezen om de schoonheid van zijn plantage. Maria kreeg complimentjes voor de maaltijden die ze had bereid. Kapitein Gerritsen stapte op Wouter af en gaf hem een schouderklop. ,,Je leert vanzelf jagen beste jongen. Je deed het niet slecht voor de eerste keer”, zei hij vriendelijk. Handen werden geschud en Wouter en Anna hielden elkanders hand net iets langer vast dan die van de anderen. Toen het gezelschap het landgoed afreed, keek zij nog een keer om. Haar glimlach bleef de rest van de avond in Wouters gedachten gegrift.