Plantagetumult (045)
Hoofdstuk 14
Buitengesloten
Door Bas Jussen
Anna bezocht de plantage diezelfde week nog eenmaal, al was het van kortere duur en slechts in het gezelschap van Ernst-Jan.
Van Hendrik hoorde Wouter dat zijn oom met kapitein Gerritsen onderhandelde over een langer verblijf van Anna in het landhuis. De Afrikaanse kokkin Flora had veel geleerd sinds haar aanstelling in de keuken, maar een volleerd kokkin was ze nog lang niet. Bovendien begon haar buik steeds meer op te zwellen door de zwangerschap, waardoor ze minder zwaar mocht werken. Diep bukken en zware spullen tillen, werd met de dag moeilijker voor haar.
Anna zou Maria en Flora goed kunnen helpen met kleine huishoudelijke taken en gedurende haar verblijf Wouter beter leren kennen. Kapitein Gerritsen wilde zijn goedkeuring aan het plan geven, mits zijn zoon ook op de plantage mocht verblijven om een oogje in het zeil te houden. Bovendien kreeg hij natuurlijk een ruime vergoeding voor de huishoudelijke diensten van zijn oudste dochter. Ook moest shon Eickelboom plechtig beloven dat Anna niet al te zware taken kreeg te verrichten en het werk van tijdelijke aard was. Over dat laatste liet de grijsaard echter geen enkele twijfel bestaan. Zodra Flora haar kind had gebaard zou die al haar taken weer kunnen hervatten, zodat Maria de lichte taken weer van Anna kon overnemen. Gierig als hij was, had de oude heer Eickelboom weinig interesse om een duur blank dienstmeisje te betalen zodra dat niet nodig was.
Wouter was verheugd over het nieuws en vertelde het opgewekt aan Koko. De jonge slaaf glimlachte bij het horen over de ontwikkelingen. Hij was blij voor zijn kameraad, die zichtbaar had geleden onder zijn verbod Loanicia te zien.
Er was nog een reden voor Koko’s vreugde; een reden die hij angstvallig verborgen hield voor zijn meesters en zelfs voor andere slaven. Die reden was Flora. Hij had gezien hoe moeilijk de zwangerschap haar afging. Iedere avond sleepte zij zich afgepeigerd terug naar haar hut. De andere slaven meden haar, als zij konden aten ze haar voedsel op en met haar spreken verliep moeizaam. Koko had echter op een dag enkele van haar klagende klanken herkend. Het waren klanken die zijn moeder ook had gemaakt, terwijl zij hem als kleine jongen tegen haar borst had gedrukt. Het waren klanken die zij weer van haar vader had geleerd, een krijger gestolen uit een land hier ver vandaan. Hij had de vader van zijn moeder nooit gekend, maar volgens de verhalen was hij net zo zwart als Flora. Wellicht hadden zijn voorouders er precies uitgezien als zij. Met dezelfde volle lippen, de ronde jukbeenderen en sierlijk lange zwanenhals. Degenen die rechtstreeks uit dat verre land kwamen, werd contact met de geestenwereld toegedicht. Dat had zijn moeder hem ooit verteld. Vaak had hij zich afgevraagd of Flora ook contact had met de geest van zijn grootvader.
Koko had er met niemand over gesproken. Door zijn vriendschap met een blanke had hij al genoeg vijandigheid en jaloezie over zich heen geroepen. Hij bleef angstvallig uit de buurt van Flora. Toch was hij blij te horen dat haar taken zouden worden verlicht nu haar bevalling steeds dichterbij kwam.
Opgelaten begaf Koko zich weer aan het werk. Hij liet zich echter verleiden om in gedachten weg te zakken als een dikke kei in een moeras. Ook Wouter was slaperig in zijn eigen droomwereld verzonken.
Een schep zand landde recht in Koko’s gezicht. Verblind sprong de slaaf overeind en probeerde de korrels uit zijn ogen en neus te vegen. Hij hoorde hoongelach gevolgd door een diepe stem: ,,Denkt hier iemand dat hij blank is en niet hoeft te werken als de rest?” Toen Koko zijn ogen had schoongeveegd zag hij Os pal voor zich staan, de armen over elkaar gevouwen. Hij duwde Koko ruw naar achteren. Koko balde zijn vuisten, ging op zijn tenen staan en drukte zijn borst tegen die van de grotere Os. Deze begon opnieuw te lachen. De andere slaven waren opgehouden te werken en staarden allen in de richting van het tweetal. ,,Terwijl ik hier iedere dag de blaren op mijn handen werk, lig jij hier te slapen alsof je de shon zelf bent!” snauwde de grote neger. ,,Jij heult met de blanken voor een stukje maïsbrood met kaas, terwijl je broeders honger lijden op het veld!”
Een aantal van de andere slaven viel Os bij. Opnieuw werd Koko bruut naar achteren geduwd. De jongen zette zich schrap om vervolgens naar voren te stuiven. Hij greep Os om het brede middel en ramde hem tegen de grond. Zijn vuisten troffen de gigant tweemaal vol op de zijkant van het hoofd. Os brieste als een woeste stier, greep Koko’s rechterpols en rukte hem in één ferme beweging van zich af. Nu was hij het die bovenop zat en zijn vuisten op het onfortuinlijke slachtoffer neer liet dreunen. Luidkeels moedigden de andere slaven, die nu een kring hadden gevormd rond de kemphanen, hun favoriet Os aan.
De handen van de kerel, zo groot als scheppen, klemden zich om Koko’s keel. Hij kneep de luchtpijp van de jongen dicht. Koko probeerde te schreeuwen om hulp, maar kreeg slechts een piepend geluid uit zijn strot geperst. In paniek tolden zijn ogen in hun kassen. Hij keek angstig om zich heen, maar geen van de slaven maakte aanstalten om in te grijpen.
Koko sloot zijn ogen en probeerde zich los te rukken. Opeens was de druk weg. Os viel van hem af en plofte op de grond als een zak zand. ,,Wat was er gebeurd?” vroeg Koko zich ietwat versuft af.
Wouter stond aan zijn voeten, de karabijn in zijn hand. Os was geveld door een slag met de kolf. Wouter strekte zijn hand uit om Koko overeind te helpen. Maar die twijfelde, was het niet de vriendschap met deze blanke jongen die hem in deze positie had gebracht? Zich door de meester laten helpen terwijl de slaven toekeken zou de ultieme vernedering zijn. Het zou hem nog dieper in aanzien doen dalen. Hij had echter weinig keus, liet zich door Wouter overeind helpen en fluisterde zo zacht als mogelijk: ,,Bedankt.”
Os krabbelde ook langzaam overeind, maar Wouter schopte woedend de benen onder zijn lichaam uit. ,,Trek uit je kaaiman!” beval hij de vechtjas razend. Os sprong overeind, maar beteugelde zijn woede nog net op tijd. Langzaam ontdeed hij zich van het kledingstuk, draaide zich om en bukte. Wouter had de zweep van zijn riem losgemaakt. Hij hief hem omhoog en liet het leer neerdalen op de rug van Os. De jongeman koelde zijn woede op het zwarte vlees dat al spoedig begon te bloeden. Maar Os gaf geen kik.
Koko sloeg de handen voor zijn ogen. Dit had hij niet gewild. Hij voelde druppels bloed tegen zijn handen uiteenspatten. Toen hij weer keek zag hij Os knarsetandend en trillend van woede staan. Een plas bloed in het zand onder zijn voeten.
Gewillig knoopte Koko ook zijn kaaiman los, maar Wouter hield hem tegen. ,,Maar meester, ik was ook fout”, stotterde Koko. Wouter glimlachte en klopte de jongen op zijn schouder. Waarom zou hij zijn vriend slaan? Het was toch Os geweest die Koko een aframmeling bezorgde.
Op de weg terug naar het landhuis werd Os gedragen door de anderen. Niemand keek Koko aan of sprak ook maar een enkel woord met hem. De andere slaven hielden zelfs afstand tot hem alsof hij aan een verschrikkelijke ziekte leed.