Broodje mispel
Door Roy Evers
Een paar huizen verder woonde Koma, de liefste buurvrouw van allemaal. Zij heette natuurlijk niet echt Koma. Zij zou wel iemands ‘komader’ geweest zijn, die haar als eerste zo noemde. In ieder geval, iedereen kende haar als Koma en niemand wist haar echte naam, thuis noemde men haar Mai.
Zij had altijd vleeskleurige strakke kousen aan tot aan haar knieën. Onder de kousen waren haar benen gewikkeld in wit verband. Een keer kwam ik binnen toen zij het verband aan het verwisselen was. Ik zag dat zij spierwitte benen had, bedekt met dikke blauwe aders. Ze vond het niet erg dat ik haar bezig zag.
Koma had geen tanden. Zij brak haar brood in kleine stukjes en liet die in de soep weken. Zo slurpte zij haar eten langzaam op. Een andere keer prakte ze de aardappelen in de soep fijn en maakte er een dikke brei van. Ander eten spoelde zij weg met water.
’s Middags lustte zij vaak iets lekkers. Zij nam dan een paar sodabeschuitjes en verkruimelde deze met een limonadefles als rol op een vel vetpapier. Daarna mengde ze de kruimels met suiker. Zij at de lekkernij beetje bij beetje op met haar handen. Ik kende zo ongeveer haar timing en kwam dan altijd toevallig rond die tijd langs.
Yaya woonde in de andere straat loodrecht op de onze. Wij woonden in de Bajonetsteeg en zij in de Gasthuisstraat. Iedere ochtend rook de straat naar heerlijke verse koffie. Yaya stond om vier uur ’s ochtends op om koffiebonen te branden op een houtskoolvuur. Daarna maalde zij de gebrande bonen in een handmolen. Dat deed zij in alle rust, want de hele straat sliep nog. De gemalen koffie liet zij in een pan zachtjes pruttelen op een laag vuurtje. Dat was het moment dat de heerlijke geur zich begon te verspreiden en de vrouwen in de straat wakker maakte. Iedere ochtend om vijf uur kwam een vaste groep buurvrouwen, onder wie mijn oma, koffiedrinken bij Yaya. Ik was ook altijd vroeg wakker en mocht af en toe mee. Er werd volop gepraat en gelachen. De verhalen waren bestemd voor goede verstaanders. Ik kon er geen touw aan vastknopen. ,,Fulan a kere un kos pa otro, pero kiko awor.” Wat betekent dit nu? Ja, iemand heeft zich ergens in vergist. Misschien een buurmeisje dat dacht dat haar vrijer met haar zou trouwen en van een kouwe kermis thuiskwam. Alleen de vrouwen wisten het.
’s Middags zat Yaya op de stoep voor haar huis in de schaduw. Er blies altijd een koele wind. Tussen haar knieën klemde zij een vijzel vast, waarin zij met een traag ritme komijnzaadjes stampte tot poeder. Intussen hield zij een praatje met iedereen die langskwam. Het ritme van het stampen veranderde niet.
In de hele buurt was Yaya de enige die een vijzel bezat en de enige die komijnzaadjes stampte tot poeder. Iedere middag stuurde mijn oma mij om een beetje komijn bij Yaya te ‘lenen’.
De meeste winkels in Breedestraat Otrobanda waren tussen twaalf en drie dicht. Het winkelpersoneel dat ver buiten de stad woonde, kon nergens heen. Zo kwam Raquel bij ons terecht. Ik kende haar niet, misschien was zij verre familie van mijn oma. Hoe ver de verwantschap ook terugging, familie bleef familie.
Raquel was een stille vrouw, zij sprak bijna niet. Zij zat de hele middag in een boek te lezen. Wij bleven zo’n beetje bij haar uit de buurt. Misschien was dat wel wat zij wilde.
Zij kwam altijd geruisloos binnen en groette schuchter. Daarna ging zij op haar vaste plek zitten. Ze had ook altijd een bruin zakje bij zich. Daarin zaten twee sneetjes brood en een mispel. Ze vouwde het papier open waarin het brood verpakt was en hield dat op haar schoot. Daarna brak zij de mispel in twee helften en zette iedere helft op een sneetje brood. Dat was haar lunch. Wij keken met afgrijzen toe.