Ook op St. Maarten is het parlement de baas
Door Arjen van Rijn
Het is op Sint Maarten inmiddels al een bekend patroon: zittend kabinet verliest meerderheid in parlement. Elke paar jaar is het raak. In september 2015 nog staken om ondoorgrondelijke redenen twee shipjumpers over naar de oppositiepartijen terwijl minister-president Gumbs nietsvermoedend in het vliegtuig terug uit New York zat. Het gerucht ging dat er financieel gewin in het spel was. De nieuwe meerderheid wilde gelijk verder regeren nadat de vertrouwenscrisis formeel was vastgesteld. Na veel strubbelingen kwam er echter een tijdelijk kabinet en vonden een klein jaar later toch nieuwe verkiezingen plaats.
Deze week dreigt Gumbs’ opvolger Marlin het vertrouwen van de Staten te verliezen, dit keer niet om onduidelijke redenen maar vanwege een fundamenteel verschil van mening, dat een breuk tussen regering en parlement alleszins rechtvaardigt. Marlin weigerde tot afgelopen maandag de voorwaarden te accepteren die Nederland aan het verlenen van wederopbouwhulp aan het geteisterde Sint Maarten verbond, namelijk de Integriteitskamer en versterking van de grenscontrole. Kort voor de deadline die Nederland had gesteld kwam hij eindelijk schoorvoetend in beweging. Maar de Democratic Party onder leiding van Statenvoorzitter Sarah Wescot-Williams en een lid van de USP-fractie vinden deze bekering op de valreep ‘too little, too late’ en staan samen met oppositiepartij UP klaar om het kabinet-Marlin te laten vallen. Het was de bedoeling dat gistermiddag in een Statenvergadering het vertrouwen zou worden opgezegd. De minister-president wist dit op het laatste moment te voorkomen door onderhandelingen over een nationaal kabinet aan te bieden, teneinde te voorkomen dat Sint Maarten weer voor langere tijd in een bestuurlijke impasse komt te verkeren en dat de koninkrijksregering een Algemene Maatregel van Rijksbestuur afkondigt. Marlin schijnt echter minister-president van zo’n nationaal kabinet te willen worden en dit lijkt voor de nieuwe coalitie onaanvaardbaar te zijn. De kans dat het vandaag alsnog tot een vertrouwensbreuk komt, is daarom zeer reëel.
Net als twee jaar geleden zal ook dan weer de vraag zijn: wat nu? Die vraag is niet moeilijk te beantwoorden. Evenals in de andere landen van het Koninkrijk geldt in Sint Maarten het parlementair stelsel. En dat stelsel geeft heldere regels over de wijze waarop een vertrouwenscrisis tussen parlement en regering dient te worden opgelost.
De hoofdregel is dat een kabinet zijn ontslag moet aanbieden wanneer dat kabinet het vertrouwen van de meerderheid van de Staten verliest. De regering moet dan wijken voor de Staten. Dat is een ijzeren wet die in de Staatsregelingen van Sint Maarten, Curaçao en Aruba is verankerd. Voor het parlement daarentegen verandert er in principe niets, gekozen is immers gekozen. Het enige wat het parlement moet doen is: kijken of er een nieuwe meerderheid in de Staten te vinden is waarmee een nieuwe regering kan worden gevormd. In de praktijk zorgt de gouverneur voor een geordend verloop van dit proces, maar dat laatste is geen harde regel. Het parlement mag het ook helemaal zelf doen, zoals we dit ook de afgelopen keren in Nederland hebben kunnen zien. De koning blijft daar tegenwoordig buiten beeld en doet alleen nog de handtekeningen, de eed en de bordesscène. En zo hoort het ook in een volwassen democratie.
In het kader van de checks and balances heeft echter ook het kabinet dat naar huis is gestuurd een wapen in handen gekregen: het heeft op zijn beurt het omgekeerde recht om het parlement naar huis te sturen en nieuwe verkiezingen binnen drie maanden uit te schrijven. Ook dit recht is in de Staatsregeling verankerd. Als het parlement slaat, kan de regering dus terugslaan. Het ontbindingsrecht is bedoeld als een nuttig wapen om te voorkomen dat het parlement overhaast handelt en al te snel zijn vertrouwen in een kabinet opzegt. Het kan er namelijk toe leiden dat degenen die het vertrouwen opzeggen zelf na de verkiezingen verzwakt of helemaal niet meer terugkeren. Het parlement moet er dus goed over nadenken of het bereid is dit middel in te zetten, want het weet niet hoe de regering zal reageren. Vertrouwensregel en ontbindingsrecht vormen aldus twee zijden van één medaille. Uiteindelijk komt dit de stabiliteit van het systeem ten goede: regering en parlement houden elkaar in evenwicht.
Het ontbindingsrecht is ongeclausuleerd. De uitoefening van het ontbindingsrecht hangt - anders dan de gouverneur van Sint Maarten twee jaar geleden meende - niet af van de toestemming van het parlement en ook niet van de vraag of de burgers er werkelijk wat mee opschieten dat ze weer naar de stembus kunnen. Het weggestuurde kabinet kan naar eigen goeddunken beslissen, zomaar roet in de wensen van de Staten gooien en voorkomen dat er een normale wisseling van de wacht voor de rest van de zittingsperiode van de Staten plaatsvindt. Hoe onverstandig dit gegeven de huidige toestand op Sint Maarten ook zou zijn: het mag. Dat betekent echter niet dat het weggestuurde kabinet kan doen wat het wil. In de eerste plaats zijn er in ieder geval verkiezingen binnen drie maanden. Het conflict wordt dus aan de kiezers voorgelegd. Het weggestuurde kabinet mag in de tussentijd alleen lopende zaken behartigen en geen nieuw beleid maken. Bovendien hebben de Staten het recht om de verkiezingen niet af te wachten maar direct een nieuw interim-kabinet te installeren voor de resterende tijd tot de verkiezingen.
Voor zo’n interim-kabinet kan in de huidige constellatie op Sint Maarten alle reden zijn. De tijd dringt: Sint Maarten moet zo snel mogelijk aan de wederopbouw kunnen beginnen en heeft het Nederlandse geld hard nodig. Daarvoor moeten de voorwaarden die Nederland stelt snel worden vervuld. Het kabinet-Marlin heeft tot dusver alleen maar weerstand en getreuzel laten zien. Met een interim-kabinet kan dit getreuzel worden doorbroken en kostbare tijd worden gewonnen. Niets verbiedt zo’n interim-kabinet om zo snel mogelijk afspraken over de wederopbouw met Nederland te maken en de voorwaarden die Nederland stelt te accepteren. Zodat misschien ook die algemene maatregel van rijksbestuur nog kan worden voorkomen.
Het is aan de Staten en niemand anders om te beslissen of het zo’n interim-kabinet wil. Zo ging het in september 2012 op Curaçao, toen de nieuwe meerderheid in het parlement het demissionaire kabinet-Schotte geen dag langer aan de macht wilde laten. De gouverneur moest hieraan meewerken, ondanks het verzet van Schotte. De machtswisseling leidde tot het zeer succesvolle kabinet-Betrian. En ook op Sint Maarten moest Marcel Gumbs in oktober 2015 met de verkiezingen in zicht alsnog het veld ruimen voor William Marlin, een machtswisseling die qua resultaten helaas een stuk minder spectaculair was.
De scenario’s bij een vertrouwensbreuk zijn dus duidelijk: óf er komt gelijk een nieuwe regering voor de komende drie jaar, óf er komen nieuwe verkiezingen, zo nodig met een interim-kabinet tot die tijd. In beide gevallen kan de nieuwe ploeg doorpakken, en in beide gevallen is het voor Marlin ‘time over’. Maar dat hoort nu eenmaal bij de risico’s van het spel.
Arjen van Rijn is hoogleraar Staatsrecht en staatkundige vernieuwing aan de University of Curaçao.