‘De bal ligt bij de overheid’
Het behoeft geen betoog dat beslaglegging op de tegoeden van PdVSA door ConocoPhillips zéér ingrijpende gevolgen kan hebben op Curaçao, schrijven de juristen Rutsel Martha en Pieter Bekker in een opiniebijdrage aangeboden aan het Antilliaans Dagblad.
Door Rutsel Silvestre J. Martha en Pieter H.F. Bekker
De beslaglegging volgt op een arbitraal vonnis van 24 april 2018 van de ICC, de Internationale Kamer van Koophandel in Parijs. Een ICC-tribunaal bepaalde naar verluidt in een arbitragezaak dat PdVSA aan ConocoPhillips schadevergoeding moet betalen vanwege de onteigening van twee grote olieprojecten van het bedrijf in Venezuela in 2007. Het gaat om een bedrag van bij elkaar circa 2 miljard dollar. Echter, hoewel wij ons ervan bewust zijn dat er blijkbaar ook beslagleggingen zijn op Aruba, Bonaire en Sint Eustatius, beperkt onze beschouwing zich tot hetgeen zich op Curaçao afspeelt.
Op 4 mei jongstleden heeft het gerecht in eerste aanleg te Curaçao aan het bedrijf verlof verleend om conservatoir (voorlopig) beslag te leggen op alle tegoeden van PdVSA op Curaçao voor een bedrag van 2.582 miljoen dollar. Het bedrijf heeft 30 dagen de tijd, gerekend vanaf 4 mei, om een formeel verzoek tot executie van het arbitraal vonnis in te dienen.
De verplichting tot erkenning en ten uitvoerlegging
Het verkrijgen van verlof tot tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis stoelt op het ‘Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken’ (New York, 10 juni 1958). De Staatsregeling van Curaçao kent interne werking toe aan verdragen die voor het land gelden, waardoor de rechter voornoemd verdrag in acht dient te nemen. Ingevolge dit verdrag is Curaçao volkenrechtelijk verplicht om een in een andere verdragsstaat verleden arbitraal vonnis te erkennen en ten uitvoer te leggen. De erkenning of tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis kan volgens het Verdrag van New York slechts op bepaalde gronden worden geweigerd en deze gronden kunnen alleen door de betrokken partij worden ingeroepen. Dus, zelfs als een of meer van de gronden voor het weigeren van erkenning aanwezig zouden zijn in dit geval, dan nog zal Curaçao zich daar niet van kunnen bedienen.
Echter, zoals geldt voor elk verdrag, bij de toepassing van het Verdrag van New York moeten overige relevante bepalingen van het internationaal recht in acht worden genomen. Dit is inherent aan de uitlegregels van het Verdrag van Wenen inzake het Verdragenrecht (ook wel het Weens Verdragenverdrag), die als codificatie van internationaal gewoonterecht gelden. Recentelijk heeft de Hoge Raad inderdaad bevestigd dat die regels dienen te worden in acht genomen bij de interpretatie en toepassing van het Verdrag van New York (beschikking van 24 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2992).
Een ernstig dreigend gevaar
Gevreesd moet worden dat PdVSA na de eventuele uitwinning niet in staat zal zijn om de raffinage en olieoverslag in Curaçao te hervatten. Een aantasting van het vermogen van het Land Curaçao om het voorzieningenniveau te waarborgen is daarbij niet ondenkbeeldig. Op Curaçao vinden naar schatting 4.000 mensen direct en indirect werk door de aanwezigheid van de raffinaderij en de overslag. Onder normale omstandigheden draagt de raffinaderij tussen de 16 en 20 procent bij aan de lokale economie. De raffinaderij speelt ook een cruciale rol in de energieketen van Curaçao en vormt een belangrijke bron van de noodzakelijke deviezen om de externe waarde van de gulden te waarborgen.
Voeg daaraan toe de reële krimp waarmee het Land al twee jaar kampt, dan kan men zich voorstellen dat een stopzetting van de raffinage en olieoverslag onverteerbaar zou zijn. Niet uitgesloten moet worden dat indien de ontstane situatie lang genoeg duurt de sinds 1978 bestaande pariteit met de Amerikaanse dollar niet houdbaar zal blijken, waardoor levensonderhoud nog veel duurder zal worden voor de meerderheid van de bevolking.
Het verbaast daarom niet dat de ogen van eenieder op de regering zijn gericht. Eén van de vragen die zich daarbij opdringt is of er wel middelen ter beschikking van de regering staan die het in staat stelt om zich in ‘s Lands belang te mengen in het juridisch geschil tussen PdVSA en ConocoPhillips. Op basis van de hierna genoemde gronden menen wij als volkenrechtsjuristen dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord, mits tijdig en adequaat wordt gehandeld.
Noodzaak exceptie
Wij zijn van oordeel dat, gegeven het risico van catastrofale gevolgen voor de Curaçaose economie, wellicht in dit geval een beroep kan worden gedaan op de noodzaak-exceptie in het recht inzake de aansprakelijkheid van staten wegens de schending van hun internationale verplichtingen. De noodzaak kan een ernstig gevaar inhouden voor het bestaan van de staat zelf, zijn politieke of economische voortbestaan, het behoud van de voorwaarden waaronder de essentiële diensten van de staat kunnen functioneren, het behoud van interne vrede etc.
Wij doelen hierbij uitdrukkelijk niet op de eveneens in het Weens Verdragenverdrag gecodificeerde exceptie met betrekking tot de geldigheid van verdragen. Wij doelen op de regel die staatsaansprakelijkheid uitsluit indien het met een verplichting strijdend gedrag van een staat de enige mogelijkheid was om een essentieel belang van die staat te waarborgen tegen een ernstig dreigend gevaar. Deze regel is gecodificeerd in de ‘Articles on State Responsibility’ (2001) opgesteld door de VN Commissie voor Internationaal Recht. Anders gezegd, aangezien in het onderhavige geval het eventueel niet toestaan dat het beslag en executie doorgang vinden geen essentieel belang van de andere belanghebbende verdragsstaat, in casu Frankrijk, in gevaar zou brengen, zou de Curaçaose staat des gevorderd het beslag en executie kunnen frustreren. Dat er geen sprake is van een essentieel belang van de andere belanghebbende verdragsstaat moge blijken uit het feit dat in andere verdragsstaten, met name de VS, in ruimere mate tegoeden van PdVSA beschikbaar zijn die zich voor beslag en executie lenen zonder gevolgen tot stand te brengen zoals dat het geval zou zijn in Curaçao.
Daarbij moet men bovendien indachtig zijn van het feit dat ConocoPhillips in parallel met de ICC-arbitrage met succes een arbitragezaak had aangespannen tegen de staat Venezuela bij ICSID, de arbitragepoot van de Wereldbank. Nog belangrijker, ConocoPhillips voerde al procedures voor de Amerikaanse rechter vóórdat het finale arbitrale vonnis was gewezen, om te voorkomen dat Venezuela/PdVSA het bedrijf Citgo in de VS zou gebruiken om onder de verplichtingen voortvloeiend uit het arbitrale vonnis uit te komen. Dit gegeven vormt des te meer een reden om zich af te vragen waarom Curaçao met deze catastrofale beslaglegging belast moet worden.
Derdenverzet
Op een rechtvaardigingsgrond die Curaçao in het onderhavige geval zou vrijwaren van aansprakelijkheid na het tegenwerken van beslaglegging moet uitdrukkelijk een beroep worden gedaan. Het laat zich aanzien dat het derdenverzet in de Curaçaose Rechtsvordering zich daarvoor leent. Derdenverzet is een bijzondere vorm van verzet. Het geeft een derde partij de mogelijkheid om op te komen tegen een voorgenomen of aangevangen executie of tegen een gelegd executoriaal of conservatoir beslag. In de meeste gevallen zal het gaan om een derde op wiens goederen beslag is gelegd voor een vordering op een ander. Wij menen dat niets zich verzet tegen een derdenverzet door het Land om een essentieel belang van de staat te waarborgen tegen het hierboven omschreven ernstig dreigend gevaar.
De media bericht dat een drietal betrokken overheids-nv’s zich in rechte hebben geweerd tegen de beslagleggingacties van ConocoPhillips en in dat kader hebben aangevoerd dat PdVSA geen garantie kan geven dat zij aan de leveringsplicht voor brandstof kan voldoen. Deze leveringsplicht aan de overheidsbedrijven is goedbeschouwd ook een plicht die de raffinaderij heeft jegens de samenleving van Curaçao. Er moet evenwel onderkend worden dat wanneer de naleving hiervan belemmerd wordt vanwege een beslaglegging krachtens het Verdrag van New York, PdVSA weinig kan worden verweten. De bal blijft bij de overheid liggen. Daarbij komt dat het maar de vraag is of een beroep op de noodzaak-exceptie gedaan zou kunnen worden door een andere partij dan het Land zelf. Het is immers te verwachten dat de bevoegde rechter enkel rekening zal houden met de belangen van de partijen in het geding. Daarom is het van essentieel belang dat het Land zich formeel als tussenkomende partij stelt om te verzekeren dat de rechter rekening houdt met het ernstig dreigende gevaar voor het Land als geheel en aan de betrokken partijen duidelijk maakt dat de regering zo nodig de volkenrechtelijke noodzaak-exceptie zal inroepen.
Conclusie
Ingevolge het Verdrag van New York heeft de Curaçaose rechter in principe geen andere keuze dan het beslag en executie van de tegoeden van PdVSA toe te laten, behalve wanneer PdVSA zich op een van de uitzonderingsgronden in dit verdrag kan beroepen. Het land zelf kan zich daarop niet beroepen maar wel op andere gronden ontleend aan het algemeen internationaal publiekrecht voor zover die toepasselijk zijn. Vanwege het ernstig dreigende gevaar, kan naar onze mening het Land, teneinde het beslag en de executie op de tegoeden van PdVSA te frustreren, zich in een derdenverzet-procedure of anderszins beroepen op de noodzaak-exceptie in het recht inzake de aansprakelijkheid van staten wegens de schending van hun internationale verplichtingen. De tijd dringt, maar het is nog niet te laat voor het Land Curaçao om de juridische en diplomatieke middelen die het ter beschikking staan aan te wenden ter bescherming van de plaatselijke bevolking.
Dr R.S.J. Martha is een voormalige minister van justitie van de Nederlandse Antillen. Thans geeft hij leiding aan Lindeborg Counsellors at Law in London, Verenigd Koninkrijk; Professor Dr P.H.F. Bekker is hoogleraar internationaal recht aan de University of Dundee (VK) en Head Investment Arbitration Task Force van het internationale advocatenkantoor CMS.