Door Carel de Haseth
Een politieke partij besluit dat de naam van het Peter Stuyvesant College moet worden gewijzigd. De minister van Onderwijs stelt een commissie aan om ‘op democratische wijze’ te komen tot een nieuwe naam. Je zou verwachten dat er eerst een democratisch besluit wordt genomen over het al dan niet wijzigen van de naam van de school. Maar blijkbaar is een dergelijke democratie een stap te ver. Of de commissie werkelijk democratisch te werk zal gaan is nog maar de vraag, want als de krantenberichten kloppen, is er ook op de samenstelling van de commissie het nodige aan te merken.
Los van de ondemocratische manier waarop de naamsverandering aan de orde is gesteld, zijn ook de gebruikte ‘historische argumenten’ onjuist. Ik laat de onzinnige opmerking van Pacheco Domacassei dat in 1941 toen de school geopend werd ‘anderen volstrekt illegaal’ eigenaar waren van ons land, voor wat hij is.
Interessanter is het beeld dat het bewaard gebleven historisch materiaal ons biedt van Stuyvesant en van zijn relatie met Curaçao.
Nadat Stuyvesant voor de West-Indische Compagnie in Brazilië had gediend, werd hij in 1638 ‘commissaris over de koopmanschappen’ op Curaçao.ii Daarna - wellicht in 1642 - werd hij benoemd tot directeur van het eiland. In 1646 volgde zijn benoeming tot directeur van Nieuw Nederland en Curaçao. Hij vestigde zich in Nieuw Nederland en er werd een vicedirecteur voor Curaçao aangesteld.
In de tijd dat Stuyvesant op Curaçao verbleef was Nederland in oorlog met Spanje, De ‘Tachtigjarige Oorlog’, de onafhankelijkheidsoorlog van Nederland, zou pas in 1648 eindigen. Ook met Engeland was Nederland in oorlog: de ‘Eerste Engelse Oorlog’ duurde van 1652 tot 1654, de ‘Tweede Engelse Oorlog’ van 1655 tot 1667. Het was in deze laatste oorlog dat de Engelsen in 1664 Nieuw Nederland veroverden en er een einde kwam aan het Nederlandse bezit van de kolonie.
Tijdens het bestuur van Stuyvesant over Curaçao was er voortdurend sprake van vijandigheden met de Spanjaarden. Over en weer vonden er aanvallen plaats. Uiteindelijk zou Stuyvesant bij een poging in 1644 om Sint Maarten te veroveren, door een Spaanse kanonskogel zijn been verliezen.
In het Archivo de las Indias in Sevilla in Spanje bevinden zich de brieven die tussen Stuyvesant en de Spanjaarden werden uitgewisseld. Stuyvesant schreef in het Latijn (dat de Spanjaarden naar eigen zeggen niet verstonden) en daarna in het Spaans. Eén van die brieven betreft een vergelding op een actie van de Spanjaarden op Bonaire, waarbij ‘contra todos usansias de gerra’ (tegen alle krijgsgebruiken in) de paarden op het eiland werden gedoodiii.
In deze brief schrijft Stuyvesant: ,,Y si vuestra merced en esto querse a probar con la gente que vuestra merced ay tiene lo que los los yxos de Curasao, con la ayude de Dios y en seruissio de las armaz de Olande y el noble principe de Orrange porden aser, aguardemos a vuestra merced con buen coraxe” (Indien u echter bij deze gelegenheid met het krijgsvolk dat u daar ter beschikking heeft, de proef wilt nemen van wat de zonen van Curaçao met Gods hulp en in dienst van Hollands wapenen en die van den edelen Prins van Oranje zullen kunnen tot stand brengen, [dan] zullen wij uw komst met grooten moed afwachten). Hiermee is Stuyvesant de eerste in de geschiedenis die de zo typisch Curaçaose term <I>yu di Kòrsou<I> gebruikte!
Er wordt gezegd dat Stuyvesant niet van Curaçao hield omdat hij de Heren XIX zou hebben geadviseerd het eiland te verlaten. Dat hij dat deed is juist. Als bestuurder meldde hij zijn superieuren dat het behoud van het eiland alleen geld kostte en niets opleverde. Maar dat zegt nog niets over zijn persoonlijk gevoel voor het eiland.
Als hij werkelijk niets met het eiland had gehad, dan zou hij zijn eigen zoon Balthazar in 1665 niet ‘of all places’ naar Curaçao hebben gestuurd om te ‘studeren’ (genoemd wordt wat wij nu zouden aanduiden als boekhouden, Latijn en godsdienst)iv. 
Ook uit andere stukken blijkt overigens Stuyvesants aandacht voor het onderwijs. Artikel 20 van de instructie die hij in 1655 aan de vice-directeur Beck geeft, zegt:  “ende datt soo stichtelick ende noodich werck van ’t onderwijsen ende leeren der kinderen soo in onse taele als religie te beter gevordert mach worden, wordt hem op hoogste gerecommandeert die ouders te vermaenen haere kinderen bij den daartoe verordineerden schoolmeester te houden.”v 
Waar er gesproken wordt van ‘onse taele´ is het interessant na te gaan wat we weten over de talenkennis van Stuyvesant. Hierboven is al gezegd dat hij zowel Latijn als Spaans schreef en dat hij het blijkbaar belangrijk vond dat zijn zoon Latijn leerde.
Er is een verzameling zogenaamde ‘trantversjes’ bewaard gebleven, een soort briefwisseling in dichtvorm tussen Stuyvesant en Johan Farret, die van 1635 tot 1639 fiscaal was op Curaçao.
Het eerste gedicht van Stuyveant begint met de regels: “Farret, mijn waerde vrindt, ghij weet dat ick mijn hant/ Niet wen, om’t rijck Latijn of deftich Frans te schrijven,/ Maer dat ick die bedwingh, bij ons slecht Duits te blijven/ Uyt enckle liefde, tot mijn eijgen tael en Lant.”vi
Hiermee is Stuyvesant een van de eerste dichters uit onze geschiedenis (ouder is het gedicht van Farret ‘Texels Uijttocht naer ’t Eijlant Curaçao’ van 1635 en het epos van Juan de Castellanos ‘Elegiás de Varones Ilustres de Indias’ van eind 16de eeuw). Overigens kan Stuyvesant met enige fantasie kan ook beschouwd worden als de eerste ‘kunstcriticus’ omdat een van zijn gedichten gaat over een door Farret op Curaçao gemaakt schilderij.
Van Stuyvesant wordt gezegd dat hij Curaçao uitbouwde tot een slavendepot. Maar in Stuyvesants Curaçaose tijd was Nederland in oorlog met Spanje. Ook later, als Stuyvesant in Nieuw Nederland zit, is er geen sprake van slavenhandel. In een zeer uitgebreid brief die vice-directeur Rodenburch in 1655 aan Stuyvesant schrijft en die als een soort ‘jaarverslag’ zou kunnen worden gezien wordt er met geen woord over slavenhandel gerept.vii Rodenburch ziet zelfs ‘’t meeste voordell’ voor de compagnie in het laten kappen van het aanwezige stokvishout en pokhout.
Pas in een in een brief uit 1657 van vice-directeur Beck komt de slavenhandel ter sprake. In die brief wordt de mening van Stuyvesant gevraagd over een voorstel van een inwoner van Caracas en ‘een Biscayer’ ‘omme van andere negotie’ te spreken. Die andere negotie is de koop van slaven. Een maand later schrijft Beck dat hij aan pater Frey Francisco twee jonge negerinnen en aan de Biscayer een kleine jonge neger heeft verkocht.viii
De rol van Curaçao als slavendepot dateert van na 1662, toen de houders van het ‘asiento’ (de levering van slaven aan de Spaanse koloniën) een overeenkomst met de West Indische Compagnie sloot om slaven te kopen.
Het is niet juist te doen alsof Stuyvesant de bedenker was van de slavenhandel. De slavenhandel werd al meer dan een eeuw voor zijn tijd vooral door de Portugezen bedreven. Dat Nederland zich met de slavenhandel ging bemoeien was niet zijn beslissing, maar van de Heren XIX, de ‘directie’ van de West Indische Compagnie. 
Dat er op het eiland wel slaven waren, blijkt uit de documenten. Opmerkelijk is de resolutie van 26 februari 1643.ix Daarin is sprake van klachten van ‘indiaenen ende negers’ dat dienaren van de compagnie vruchten stalen en vruchtbomen vernielden uit ‘hunne verlaeten tuynen [in ende] omtrent het quartier Piscadora ende Enchorro’ en uit plantages van de compagnie. Daarop besloot Stuyvesant dat deze stroperij met de dood zou worden gestraft: ‘op halsstraffe te verbieden’.
Dat hij zelf ook slaven had, blijkt uit de brief van vice-directeur Beck aan hem van 15 november 1664x. Daarin verontschuldigt Beck zich voor ‘den grooten misslagh’ bij het verkopen van slaven van Stuyvesant. De brief van Stuyvesant is niet bewaard gebleven, maar uit het antwoord van Beck valt op de maken dat Stuyvesant boos moet zijn geweest over de verkoop van (twee) slavenkinderen ‘vermits met een goet insicht door mevrouw Stuyvesants U.E.E. beminde, ten doop gepresenteerd’. Beck noemt het gebeurde ‘een groot erreur’ en zou proberen bij de eerstvolgende gelegenheid dat er een schip naar Cartagena zou gaan de kinderen terug te kopen, al zou hij daarvoor twee volwassen slaven of meer moeten betalen.
Het lijkt er in ieder geval op te duiden dat er geen sprake was van ‘vervangbare handelswaar’ zoals je zou verwachten als Stuyvesant werkelijk een harteloze slavenhandelaar zou zijn geweest.
Omdat het grootste deel van de archieven uit de zeventiende eeuw niet bewaard is gebleven, is het slechts mogelijk een fragmentarisch beeld van Stuyvesant te schetsen. Maar dat beeld - geheel gebaseerd op historisch materiaal - is beslist een ander dan de voorstanders van een naamsverandering doen voorkomen.
i  Kambio di nòmber di Peter Stuyvesant College, Amigoe 10 december 2010
ii  J.A. Schildkamp en J. Th. De Smidt West Indisch Plakkaatboek, Amsterdam 1978, p. 3 
iii Document No. 117, brief van Stuyvesant van 11 december 1642 aan Don Joaquin de Belgarra, gepubliceerd in Irene A. Wright Nederlandse Zeevaarders op de eilanden in de Caraïbische Zee en aan de kust van Colombia en Venezuela gedurende de jaren 1621-1648 Utrecht 1935.
iv  Charles T. Ghering en J.A. Schiltkamp New Netherlands Documents Volume XVII: Curaçao Papers 1640-1665 New York  1987, documenten 107, 109 en 110.
v Ghering en Schiltkamp, document 19.
vi Het manuscript bevindt zich in het Nederlands Scheepvaartmuseum in Amsterdam. De gedichten werden met inleiding en annotatie gepubliceerd in Jaap Jacobs Een pant van ware vrintschap Leiden 2004.
vii Ghering en Schiltkamp, document 23.
viii Ghering en Schiltkamp documenten 27 en 28.
ix Ghering en Schiltkamp, document 2d.
x Ghering en Schiltkamp. Document 96.

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar [email protected]. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is ANG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.