‘Country risk’
De lokale bankinstellingen mogen de afgelopen tijd dan bij monde van de bankiersvereniging Curaçao Bankers Association (CBA) een paar keer van zich hebben laten horen - onder meer inzake hun zorgen over juist (politieke) ontwikkelingen bij overheids-nv’s. En bekend is dat de banken ook vertegenwoordigd zijn in de pressiegroep Kòrsou Uní, bestaande uit bijna veertig maatschappelijke groeperingen, die bij de regering Schotte aandringt op een andere koers. Maar dat is - of mag - nog geen reden om ze hiervoor te ‘straffen’. En hoewel ze mans en vooral ook rijk (over liquide) genoeg zijn om zichzelf te verdedigen, is dit namelijk een klap in het gezicht van lokale financiële instellingen; die werk verschaffen aan duizenden lokale werknemers (denk in dit verband aan de door de Staten aangenomen 80/20-wet van Pueblo Soberano), die lokaal belasting betalen en die sociaaleconomisch en maatschappelijk lokaal bijdragen.
En dan de vraag waar het de leiding van Aqualectra eigenlijk om zou moeten gaan: tegen welke prijs wordt er geleend? Met andere woorden: is de rente in het buitenland veel lager, gelijk of misschien wel hoger? Over de rente - lokaal of buitenlands - valt niet a priori iets te zeggen. Maar in het verleden verschilden lokale en buitenlandse rentetarieven voor financiering van Aqualectra en andere overheidsbedrijven niet of niet veel.
Bij financiering uit andere landen kan ook een valutarisico meespelen. Als die in Amerikaanse dollars plaatsvindt en het monetair beleid blijft onveranderd om de (Caribische) gulden gekoppeld te houden aan de dollar, loopt de leningnemer - in dit geval Aqualectra - geen bijzonder valutarisico. Wordt er een lening opgenomen in euro of yen omdat die goedkoper zouden zijn, dan wordt er een in potentie groot valutarisico gelopen dat onverantwoord zou zijn. Bij financiering door lokale banken kan dat altijd gebeuren in de lokale munteenheid, waardoor er geen enkel valutarisico bestaat.
Buitenlandse banken hebben heel vaak, al vele jaren, buiten lokale financiële instellingen meegedaan in consortiumfinancieringen van Aqualectra. Dat was tevens het geval met de lening die eind 2009 door een - overigens door deze regering fel bekritiseerde en zelfs omstreden - obligatie-emissie van de Centrale Bank werd afgelost. Niets nieuws onder de zon dus.
De ervaring leert, op Curaçao, maar ook elders in de wereld, dat lokale financieringsinstellingen doorgaans meer geduld hebben als er iets mis gaat, om het bestuur van de vennootschap/crediteur tijd te gunnen om het een en ander te corrigeren, dan hun buitenlandse collega’s. Die gaan veel eerder over tot invorderingsactie en incassomaatregelen, omdat zij natuurlijk enkel uit zijn op de rente-inkomsten en hun risico - bijvoorbeeld door het uitblijven van tariefaanpassingen - tot nul te beperken. De lokale financiële instellingen daarentegen hebben vaak meegefinancierd op basis van bereidwilligheid, zelfs ‘civic duty’, om overigens ook in eigen belang bij te dragen aan de opbouw van infrastructuur en economie van het land; zo lang dat gedaan kan worden op een wijze die tegenover de (lokale) depositohouders verantwoord is.
Bij financiering door buitenlandse banken speelt vooral de ‘risk rating’ een rol. De MFK/PS/MAN-regering verzocht inmiddels Standard & Poor’s (S&P) zo’n rating. Als lid van het koninkrijk kan Curaçao een gunstige hebben. Maar dit is voor geen enkele internationale bank het enige beoordelingscriterium. Zij stellen zelf hun eigen ‘country risk’ vast. Deze ‘country risk’ is niet alleen van invloed op het te bepalen rentetarief, maar ook op de hoogte van het bedrag dat de buitenlandse instelling überhaupt in het betreffende land wil steken. Een van de meest belangrijke elementen bij het beoordelen van het landenrisico door internationale banken is politieke stabiliteit, de openheid van de markt, het monetaire beleid van de Centrale Bank en - last but not least - in hoeverre de lokale financiële instellingen zelf wel of niet participeren en tegen welke voorwaarden en bedragen.
Nogmaals, het gaat er niet om lokale financiering te bepleiten en de lokale banken te verdedigen, dat kunnen zij zelf doen, maar om het maatschappelijk belang van lokale banen en lokaal inkomen, en tevens om te wijzen op de risico’s van het lenen van 400 miljoen in het buitenland.