Notulen 13 oktober 1949

Het incident op Dakota Aruba
,,Gelukkig is het lid Gerharts niet ernstig verwond, dat was meer toeval, maar het feit op zich zelf is zeer ernstig en mag in het belang van Aruba en van de gehele Antillen nooit meer voorkomen. Ik stel daarom voor dat dit college, waarvan ik aanneem dat elk lid het voorgevallene veroordeelt, de volgende motie aanneemt: De Staten van de Nederlandse Antillen in vergadering bijeen; Vernomen hebbende, dat een lid van het College onlangs na het bijwonen van commissievergaderingen op Aruba, in het stationsgebouw ‘Dakota’ aldaar door een manspersoon, vergezeld van een groep aanhangers, onverhoeds kennelijk met voorbedachte rade en uit wraakneming op hetgeen bedoeld lid in een openbare vergadering van dit College heeft gezegd, op laffe wijze is aangevallen en verwond aan een zijner ogen; spreken hun verontwaardiging, afschuw en scherpste afkeuring over deze daad van terreur uit; uiten voorts de hoop, dat de justitie onverwijld deze zaak zal onderzoeken en spoedigst berechten; verzoeken het Bestuur afdoende maatregelen te treffen ter voorkoming van herhaling van het voorgevallen, en gaan over tot de orde van de dag.”
De motie wordt ondersteund door de heren Dussenbroek en Amelink.
De heer Plants: ,,Mijnheer de Voorzitter. Voor de goede gang van Zaken lijkt mij juist, dat deze motie zeer objectief bekeken wordt. Ik zou ook bezwaar hebben het laatste gedeelte van deze motie, omdat ik niet meegemaakt heb wat de heer Gerharts hier in de openbare vergadering gezegd heeft. Ik zou dus willen voorstellen de motie van de Tromp te doen luiden zoals door de heer Henriquez voorgesteld, echter met weglating van de passage ‘hoewel van mening dat het bedoelde lid zich op persoonlijke en beledigende wijze in dit College heeft geuit’. Ik denk dat de heer Tromp daar mee akkoord gaat. Zo is de zaak objectief gesteld en ik geloof niet, dat er een lid is, dat daartegen enig bezwaar zal kunnen hebben.”

Aanranding?
De heer Isa: ,,Mijnheer de Voorzitter. Een aanranding van een Statenlid naar aanleiding van een zich op een bepaalde wijze uitdrukken in een Statenvergadering kan in ieder geval een daad van terreur genoemd worden. Ik zie dus niet in, waarom dat woord uit de motie gelaten moet worden, want volgens mij is dat een daad van terreur!”
De heer Geerman: ,,Ik meen dat door deze motie de Staten als een soort beschermer optreden.”
De heer Isa: ,,Ik ben mans genoeg om mijzelf te beschermen, Mijnheer de Voorzitter, maar ik zou de heer Gerharts willen vragen of hij, wanneer hij aangerand wordt, dat als een daad van terreur beschouwd of niet.”
De heer Geerman: ,,Heden avond nog heeft men een ei op mijn hoofd gegooid, Mijnheer de Voorzitter.”
De heer Isa: ,,Beschouwt de heer Gerharts dat als een aanranding?”
De heer Tromp: ,,Mijnheer de Voorzitter. Ik ga akkoord met het door de heer Plants voorgestelde en wens mijn motie aldus te wijzigen.”
Na deze vergadering heeft de heer C. nog enige malen in volgende vergaderingen deze kwestie naar voren gebracht.
Hij noemde mij een vechtersbaas, ik had te Bonaire verscheidene mensen mishandeld, enz, enz. en trachtte de motie, die aangenomen was in de vergadering van 13 oktober 1949, ongedaan te maken, hetgeen hem echter niet gelukte. Het feit dat ik onverhoeds een klap op mijn bril kreeg en vastgehouden werd door twee leden van de knokploeg was de waarheid.

Vergadering van 30 augustus 1951
De voorzittershamer
In de vergadering van de Staten van 30 augustus 1951 kreeg de Staten een nieuwe voorzittershamer.
De Heer Gerharts: ,,Mijnheer de Voorzitter. Wij zijn aangeland in het autonoom tijdperk, zoals ik reeds een paar maal heb opgemerkt. Het heeft mijn aandacht getrokken, dat de voorzittershamer, die U gebruikt, een paar gebreken heeft, n.l. het beestje is tamelijkversleten en bovendien is het import. Het komt mij voor dat het een nationale hamer moet zijn en liefst niet een hamer van Aruba of Curaçao, maar een van Bonaire. Ik geloof namelijk, dat wanneer hier in deze zaal een Bonairiaanse voorzittershamer wordt gehanteerd, de orde zeer goed zal worden bewaard. Ik heb daarom een nieuwe hamer meegebracht, Mijnheer de Voorzitter. De steel bestaat uit otaheita (palu santu; bos katoen) een zeer taaie houtsoort, en de kop uit kwiehout, of wel indju, zoals dat hier heet, dat zeer hard is. Doordat de combinatie zeer soepel en zeer hard is, Mijnheer de Voorzitter, vormt zij juist, wat U hier nodig heeft. Mag ik van deze gelegenheid gebruik maken om U deze hamer, welke is gefabriceerd door de Bonairiaanse souvenirindustrie, namens Bonaire aan te bieden.”
De Voorziter; ,,Ik mag de heer Gerharts namens de Staten bijzonder bedanken voor deze mooie hamer. Het doet mij genoegen dat hij uit Bonaire komt, want alles wat uit Bonaire komt, is goed. Bovendien kan men op Bonairiaanse bodem goed hamers snijden. Ik hoop dus dat deze hamer, na overdracht van de oude aan de griffier, lang en veekl tot nut van de Staten van de Nederlandse Antillen gebruikt zal worden.”

Notulen van de Staten, 25 mei 1949
Over de autonomie
,, ‘Ik zweer trouw aan de Koning, dat ik de wet op de Staatsinrichting van de Nederlandse Antillen steeds zal helpen ondehouden en het welzijn van de Nederlandse Antillen naar mijn vermogen zal voorstaan’. Dit is het laatste gedeelte, Mijnheer de Voorzitter, van de eed, die de Statenleden bij de aanvaarding van hun ambt in handen van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen hebben afgelegd. En zo luidt ook het laatste gedeelte van de eed, die het College van Algemeen Bestuur in handen van de Gouverneur heeft afgelegd. Hedenavond is het voor de tweede maal in openbare vergadering, dat de heren van de overzijde, van de Regeringspartij, mankeren; hedenavond laten zij voor de tweede maal verstek gaan en verzuimen zij naar deze zaal te komen om te doen, wat zij beloofd hebben te zullen doen: ‘Het welzijn van de Nederlandse Antillen naar hun vermogen voor te staan’. Maar mogen wij hen nu terstond ervan beschuldigen hun eed gebroken te hebben, Mijnheer de Voorzitter? Mogen wij hen ervan beschuldigen met opzet het werk na te laten, dat zij behoren te doen? Wij mogen dat eigenlijk niet, Mijnheer de Voorzitter, al ligt het voor de hand, want het is hun onmacht, die hen verhindert hier aanwezig te zijn en deel te nemen aan het werk van de Staten. Ik heb eergisteren reeds gezegd, dat het College van Algemeen Bestuur rust op drijfzand en niet op een rots. En wederom geven diegene die weggebleven zijn mij hiervan het bewijs. Het wegblijven zal hun niet helpen; zij kunnen hun doodvonnis een paar dagen uitstellen, maar dat doodvonnis zal komen. En al blijven zij voortdurend thuis, zij zullen het vonnis van deze rechters niet kunnen tegenhouden! Is het aan ons te wijten, dat de huidige situatie is ontstaan, Mijnheer de Voorzitter? Het is niet onze schuld, dat de huidige formateur van het bestaande college – dit college heeft geformeerd; een college, dat de goodwill van de Nederlandse Antillen verkracht. Wij behoren hier geen college te hebben van ambtenren; ambtenaren, die eerst aan het hoofd hebben gestaan van departementen en daar fouten, grote fouten hebben gemaakt. En thans zouden zij gaan zitten op een stoel, waar zij hun eigen fouten kunnen verbloemen en verdoezelen! Er moet een goede wind waaien door de Nederlandse Antillen en alle vuiligheid moet de zee ingewaaid worden. Mijnheer de Voorzitter, maar die wind zal nooit kunnen komen van dit College van Algemeen Bestuur, dat er alleen op uit zal zijn zijn eigen stommiteiten te verbergen in de toekomst! Daarom moet dit College weg! Men maakt U, Mijnheer de Voorzitter, en de heer Croes, het verwijt, dat Gij zijt overgelopen naar de overkant. Ik kan U dit om verscheidene redenen niet kwalijk nemen. Alvorens dit naar voren te brengen, zal ik even vertellen, wat er gisteren op Bonaire is gebeurd. Fechi, een klein jongetje, kwam thuis van school en ging naar zijn vader. Hij zei: ‘Pappie, wanneer iemand van de ene partij naar de andere partij overloopt, wat is hij dan?’ ‘Ah, Fechi’, zei Pappie, ‘dan is hij een deserteur’. Oh, zei Fechi, ‘maar als die meneer nou overloopt van de ene partij naar de Nationale Volkspartij, wat is hij dan?’ ‘Ha’, zei Pappie, ‘dan is hij een bekeerling!’”

Vergadering Staten 14 juli 1955

Belasting op passagebiljetten
Mijnheer de Voorzitter. In de Landsverordening van 15 april 1954, waarbij een zegelbelasting op vervoerbiljetten werd ingesteld, hebben mij twee dingen getroffen. In de eerste plaats, dat de toenmalige Regering en Staten gemeend hebben, dat het nodig was het binnenplaatsvervoer te belasten en in de tweede plaats de wijze, waarop de belasting heeft plaatsgevonden. Ik ben van mening, dat aan het binnenlands vervoer, dus het vervoer tussen de eilanden onderling, zo weinig mogelijk hinderpalen in de weg moeten worden gelegd. Onder hinderpalen versta ik onder andere papierenrommel, immigratiecontrole en het belasten van dat vervoer in geld. Ik ben van mening, dat men moet trachten de eilanden zo veel mogelijk naar elkaar toe te brengen en dat men dus het onderling vervoer moet stimuleren in de meest uitgebreide zin. Bij het instellen van het vervoerzegel heeft men echter het verkeer van Curaçao naar Bonaire met 55 belast en dat naar Nederland met 2 procent. Dit is eigenlijk wel erg, Mijnheer de Voorzitter. Men gaat hier met andere woorden de landskinderen, die tussen de eilanden op en neer reizen, naar verhouding beduidend zwaarder belasten dan degenen, die met vakantie gaan en een dergelijke belasting gemakkelijker kunnen betalen. Ik heb daarom gemeend - en ik meen, dat ik de gevoelens van de Staten op dit punt wel goed heb aangevoeld aan deze onevenredige belasting op het verkeer tussen de eilanden een einde te moeten maken en heb daartoe het navolgende amendement ingediend:
Ingevoegd wordt een nieuw lid 1 van artikel 1, luidende:
In artikel 59a wordt:
Het eerste lid gewijzigd en gelezen als volgt:
1. Plaatsbewijzen (passagebiljetten), afgegeven voor vervoer van personen per zeeschip of luchtvaartuig van een plaats in de Nederlandse Antillen naar of via een plaats in het buitenland zijn onderworpen aan de navolgende belasting:
Indien het totale passagebedrag minder dan 400 gulden bedraagt, 4 gulden;
Indien het totale passagebedrag 400 gulden of meer, doch minder dan 800 gulden bedraagt, 8 gulden;
Indien het totale passagebedrag 800 gulden of meer, doch minder dan 1.200 gulden bedraagt, 12 gulden;
Indien het totale passagebedrag 1.200 gulden of meer bedraagt, 16gulden.
Een nieuw lid 4 opgenomen, luidende:
4. Geen belasting is verschuldigd op vrije plaatsbewijzen (passagebiljetten), waarvoor geen betaling wordt verlangd.
De huidige leden I en II van artikel 1 worden vernummerd tot II en III.
De minister van Financiën heeft gezegd, dat hij nog niet in staat is geweest om de consequenties van deze wijzigingen te overzien. Ik ben wel in staat geweest dit te doen en wel speciaal voor wat betreft het vervoer per vliegtuig.
Ik heb uitgerekend, dat bij de door mij voorgestelde wijziging de extra inkomsten alleen bij het vliegverkeer al meer dan voldoende zullen zijn om de derving van inkomsten op passagebiljetten in het interinsulair verkeer op te vangen. Daarentegen zal men enige tienduizenden guldens meer ontvangen door de hogere belasting op passages met zeeschepen naar Europa. Instede van minder als het Land door deze wijziging dus meer inkomsten verkrijgen en wel van enige tienduizenden guldens per jaar, waartegenover staat, dat het verkeer tussen de eilanden vrij van belasting zal zijn.
Ik hoop, dat de regering mijn amendement alsnog zal willen overnemen en indien niet, dat de Staten dit wel willen doen. Het amendement van de heer Gerharts wordt ondersteund door de leden Van der Hoeven en Mr. Debrot. Geen der leden hoofdelijke stemming verlangende, wordt het amendement geacht met algemene stemmen te zijn aangenomen.

Notulen van de Staten van 28 december 1949
Benzinebelasting en vissersbootjes
Het Bestuur stelde voor 25 procent opcenten op de benzinebelasting te heffen. L.D. Gerharts sprak: Ik zou thans willen voorstellen, Mijnheer de Voorzitter, dat in het ontwerp, zoals dat door het Bestuur is aangeboden, in artikel 1 achter de eerste twee woorden toe te voegen: op de eilanden Aruba en Curaçao. Wordt dit amendement aangenomen, dan betekent dat, dat de benzinebelasting op Bonaire niet met 25 opcenten wordt belast, maar alleen die op de eilanden Aruba en Curaçao. De inkomstenderving, die hierdoor ontstaan zal niet groot zijn. De omzet in Bonaire is ongeveer 80.00 gallon per jaar, zodat dit in de gouvernementskas een derving zal betekenen van ongeveer 3.200 gulden. Het lijkt mij toe, dat dit kleine offer wel gebracht kan worden om de benzineprijs op Bonaire een klein beetje omlaag te brengen, aangezien die op het ogenblik al 13 cent per gallon hoger is dan op de eilanden Aruba en Curaçao.
Het amendement wordt ondersteund door de heren Amelinsk, Jonckheer en Mr. Debrot.
De voorzitter: Neemt het Bestuur dit amendement over?
De heer Gorsira: Mijnheer de Voorzitter. Indien ik het amendement overneem en het artikel in zijn geheel, als gewijzigd, wordt afgestemd, wat gebeurt er dan?
In principe heb ik geen bezwaar dit amendement over te nemen.
De heer Gerharts: Het lijkt mij het best, Mijnheer de Voorzitter, mijn amendement in stemming te brengen. Wordt het verworpen, dan behouden wij de oorspronkelijk tekst.
De heer Gorsira: Ik neem het amendement over, Mijnheer de Voorzitter.
De heer Gorsira: Mijnheer de Voorzitter. De heer Gerharts heeft de suggestie gedaan de vissersbootjes minder belasting te laten betalen. Het voorstel van het Bestuur is om een rijwiel of een boot, waarop een hulpmotor is aangebracht 20 gulden te laten betalen. Is het de bedoeling van de heer Gerharts, dat alleen dergelijke boten niets hoeven te betalen?
De heer Gerharts: Ja, Mijnheer de Voorzitter.
De heer Gorsira: Het Bestuur heeft daar geen bezwaar tegen, Mijnheer de Voorzitter.

Notulen van de Staten van 5 augustus 1949
Henny Eman en Cromwell:
Ik heb kritiek op het Bestuur gehoord, felle en misschien ook wel onverantwoordelijke kritiek. Ik wil daartegenover stellen: kritiek op de Staten zelf; dat wil ik hier doen. Ik meen het niet zo erg, als de heer Cromwell gedaan heeft tegenover het Engelse Parlement. Die mijnheer heeft tegen het Engelse Parlement het volgende gezegd: ,,Het wordt hoog tijd, dat ik aan uw verblijf aan deze plaats een einde maak; gij hebt deze plek door uw verachting van alle deugd onteerd, en door het bedrijven van veel kwaad geschonden. Gij zijt een bende luie schurken en zoudt als Ezau uw vaderland voor een schotel linzen verkopen; als Judas uw God voor een handvol zilverlingen verraden. Bestaat er nog een deugd onder u? Is er een zonde, waardoor gij niet bevlekt zijt? Gij hebt niet meer godsdienst dan mijn paard. Het goud is uw God. Wie uwer heeft zijn geweten niet tot zwijgen laten brengen door omkoperij? Wie uwer een onder u lieden, die zich ook maar in het minst om het algemeen welzijn bekommert? Gij vuile uitgeworpenen, hebt gij deze geheiligde plaats niet geschonden? Hebt gij den tempel des Heeren niet tot een dievenhol gemaakt? Door uw slechte beginselen en uw verderfelijke praktijken is het volk u gaan haten. Gij, die door het volk hierheen wordt afgevaardigd om zijn lasten te verlichten, hebt u zelf in zijn zwaarsten last veranderd. Uw land schreeuwt mij daartoe, deze Augiasstal te sluiten door aan uw onrechtmatige handelwijze een einde te maken. En dat zal ik met Gods hulp en de kracht, die Hij mij geschonken heeft, thans doen. Ik beveel u derhalve de straffe des doods, dadelijk deze plaats te ontruimen. Weg! Eruit! Verkochte slaven! Maakt dat gij wegkomt! Daar (tot zijn soldaten), voert deze dwazen weg en sluit de deuren!”
Zo kan de gouverneur van Curaçao ook zeggen van deze Statenleden, wel niet zo erg, maar toch wel iets in die geest en wel vanwege de samenstelling, vanwege de lage samenstelling van deze Staten. Maar er is een hoop: de coalitie, die voorgesteld kan worden als een karavaan, is begonnen te lopen en de blaffende honden gaan ter vermijding van hun straf uit de weg!

LodewijkGerharts

Op 15 december 1954 zou de bevestiging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden te ‘s Gravenhage plaatsvinden. De Gouverneur wees een delegatie aan die bij deze plechtigheid de Nederlandse Antillen zou vertegenwoordigen.
Aangewezen werden E. Jonckheer, P. Croes, C.A. Eman, L.D. Gerharts, Mr. Dr. M.F. Da Costa Gomez, H.I. Lopes, W. Meyer, E.J. Morkos en A. Werleman. Voorts M.P. Gorsira, Mr. L.G. Kwartsz en Mr. N. Debrot. Het was een indrukwekkende plechtigheid in de oude Ridderzaal te ’s Gravenhage.
Koninging Wilhelmina had in 1948 geabdiceerd en Koningin Juliana ondertekende het Statuut in naam van het Koninkrijk der Nederlanden. Minister-president van de Nederlandse Antillen, de heer Efraem Jonckheer, tekende voor ons land. Dr. Da Costa Gomez die zo vele jaren gestreden had voor het zelfbestuur, zat met gebogen hoofd naar de woorden van de regeringsleiders te luisteren. ’s Avonds was er een diner in het Koninklijk Paleis te Amsterdam. Het sneeuwde.
FEUILLETON TataisIedereen kwam in door chauffeurs bestuurde auto’s. Ik kwam in mijn gehuurde wagen en die moest ik aan de achterzijde van het paleis parkeren. En wandeling in de sneeuw en wind, in rok-costuum, was voor de ‘tropeling’ geen pretje. Ik zat tussen minister Donker en de minister rechts van de Koningin, ongeveer zes plaatsen verwijderd. Ons groepje was, geloof ik, het luidruchtigste aan de tafel, tenminste Hare Majesteit boog zich twee maal voorover om in onze richting te kijken. Maar laat ons zien hoe ging het verder met zijn plaatsvervanger in de Staten, sinds hij op 13 augustus 1952 mijn plaats in nam. Hij was spoedig bezig het bestuurscollege van Bonaire te becritiseren, doch hij deed dat nog niet openlijk. Tot de vergadering van 16 november 1953, toen in de vergadering van die datum een brief werd voorgelezen waarin hij op die dag aan de Staten mededeelde:

Geen bestuur
,,Op Bonaire hebben wij helemaal geen bestuur, wij hebben er alleen dictatuur.
Er zijn dictatoren op Bonaire, Mijnheer de Voorzitter, te beginnen met de gezaghebber, Gerharts, Booi, Martis en Beukenboom, allemaal ambtenaren, (Martis en ik ook ambtenaar!) die alles tegen de wet doen. Het spijt mij zeer, dat ik vanavond het antwoord niet bij mij heb, dat ik heb gekregen van het Bestuurscollege van Bonaire. Wel heb ik in mijn tas de rede van de heer Gerharts, die hij heeft gehouden in de Eilandsraad op 19 oktober 1950.
De laatste woorden die hij gebruikt heeft, waren o.a. ‘Ik hoop, dat het volk zal weten, wat het doet en dat men zal weten te zorgen, dat deze eilandenregeling (in het Papiaments: Areglo cu ta duna cada isla un gobierno propio) een zegen zal worden voor onze eilanden. En dat het niet zal worden: Un areglo cu ta duna cada isla un dictatura politica propio’. Hij bedoelde dat men niet dictatoriaal moest worden. De grootste dictator van Bonaire is de gezaghebber van Bonaire, met name Weis Haseth.”
In de vergadering van de Staten van 7 december 1954 werd een brief van Julio Abraham van 25 augustus 1954 voorgelezen, luidende:
,,Tot nu toe heb ik als Statenlid van Bonaire de huidige regering te goeder trouw gesteund omdat ik dacht dat ik door deze regering meer kon bereiken voor Bonaire in het algemeen en de Bonairiaanse arbeiders in het bijzonder.
Het blijkt echter dat van deze steun misbruik is gemaakt doordat de regeringsraad een dubbele rol speelt. Aan de ene kant was de regering erg vriendelijk tegenover mij, doch achter mijn rug om werd alles in het werk gesteld om mijn werkzaamheden in de Staten te kleineren en alles wat door mij werd bereikt, zodanig uit te voeren, dat het volk van Bonaire zou geloven dat mijn politieke tegenstanders, met name Gerharts en Booi, de grote weldoeners voor Bonaire waren. Dit is waarschijnlijk begrijpelijk als men bedenkt dat genoemde politici voornemens zijn tezamen op de lijst van de voorzitter van de Regeringsraad (de PPB) te komen bij de aanstaande verkiezingen. Het is niet te verwonderen dat de voorzitter van de regeringsraad dus Gerharts wil helpen en mij wil duperen. Nu de regering verkozen heeft zijn loyale steun te misbruiken teneinde politiek voordeel te trekken, zal ik mijn steun aan deze regering moeten opzeggen. Ik wens derhalve uitdrukkelijk te verklaren dat ik van nu af aan deze regering niet langer mijn steun kan geven en mij reken tot de oppositie.”

Nieuwe partij
Julio Abraham draaide de zaak hier om. Hij bekritiseerde het werk van het bestuurcollege, hij richtte een nieuwe partij op, hij maakte propaganda voor zichzelf en zijn nieuwe partij en dat werd door ons beantwoord met het samengaan op één lijst voor de komende verkiezingen. Achteraf bleek dit een verstandig besluit.
Hij had critiek op het werk van de Eilandsraad, doch hij bezocht in 1954 slechts één van de negentien vergaderingen en in 1955 geen enkele tot aan de verkiezingen. In de Statenvergadering van 7 december 1954 was Julio niet meer aanwezig, daar hij bij verkiezingen van 15 november niet herkozen werd.
Dit geschiedde wel op 1 september 1958. Hij nam de zetel in de Staten weer in op 17 september van dat jaar. Julio Abraham overleed op 30 december 1960 door een tragisch ongeval. Hij heeft veel jaren naar zijn beste weten voor Bonaire gewerkt. Op 16 oktober 1956 schreef ik een brief aan de Voorzitter van de Staten:
,,Hiermede bericht ik U dat ik mijn ontslag als lid van Uw College heb ingediend. Voor de steun, die ik immer van U, Mijnheer de Voorzitter en van de leden van de Staten bij mijn werk voor Bonaire mocht ondervinden en voor de bewijzen van vriendschap die U allen mij hebt gegeven, zeg ik U hartelijk dank. Het ga U allen persoonlijk en de Nederlandse Antillen goed”.
De Voorzitter van de Staten sprak toen:
,,In de persoon van de heer Gerharts, verliezen de Staten een ijverige en trouw lid een harde werker en een persoon van de grote verdiensten voor de Nederlandse Antillen in het algemeen en voor Bonaire in het bijzonder. De Staten zien hem dan ook node uit hun midden vertrekken. Ik moge van deze gelegenheid gebruik maken om de heer Gerharts, mede namens mijn medeleden, dank te zeggen voor hetgeen hij gedurende zijn lidmaatschap in het belang vande gemeenschap heeft verricht.”
En hiermede werd mijn statenwerk afgesloten.

De Ronde Tafel Conferentie
LodewijkGerhartsIk werd benoemd tot Lid van de delegatie van de Nederlandse Antillen die aan de Ronde Tafel Conferentie in Nederland zou deelnemen. Het voornaamste werk van deze conferentie was een nieuwe staatsregeling voor de Nederlandse Antillen (de Grondwet) te ontwerpen. Dat was voor velen een zeer zware opgave. Mr. M.P. Da Costa Gomez had zich jarenlang voorbereid. Hij was wel de knapste politicus in de Staten doch ook Efraim Jonckheer had van een en ander een terdege studie gemaakt. Maar ik? Ik was wel een heel groen blaadje op deze grazige weide. Maar gelukkig had ik een paar adviseurs in Nederland (en te Curaçao) die klonken als een klok.
Ik was dus in staat mee te werken en ik ben er dankbaar voor dat ik dat heb mogen doen. Maar ik mag mij niet op de borst kloppen en zeggen: dat is mijn werk. Ik geloof dat degene die hieraan het meeste werk heeft verricht, de heer Mr. A. van Heledingen was, oud-ondervoorzitter van de Volksraad van Oost-Indië, met wie ik vele prettige gesprekken heb gehad.
Het was een interessante belevenis, voortdurend in contact te kunnen komen met Ministers als Logeman, Drees, Jonkman, enzovoort. Ook met politieke koopstukken uit de Tweede Kamer en de Eerste Kamer der Staten Generaal. Ik zou heel wat kunnen schrijven over de ‘inside story van de RTC’, doch ik geloof dat zulks ongepast zou zijn. Wel mag ik vermelden, dat ik naar het vallen van de sneeuw stond te kijken voor een raam van de Treves Zaal van de Tweede Kamer. Dr. Da Costa Gomez kwam naar mij toe en vroeg: ,,Hoe lang ben je al op Bonaire?” Ik vertelde hem dat het 17 jaren waren. Daarop kwam de opmerking en vraag: ,,Wil je nog wat meer doen voor Bonaire? Wil je geen gezaghebber worden?” Ik heb toen geantwoord: ,,Ik ben niet te koop Doctoor.”
Enige jaren later, kreeg ik een telegram, en dat was de tweede maal dat mij het gezaghebberschap werd aangeboden. Ik heb geantwoord dat ik dankte voor het vererend verzoek, doch dat ik tot mijn spijt het aanbod niet kon aannemen. Later heb ik mondeling gezegd dat wanneer het bestuur van Bonaire nog had bestaan uit een Gezaghebber en een paar landraden of leden van een raad, met een adviserende stem, dat ik er dan eens over zou hebben nagedacht. Ik zei tegen de minister-president: ,,Kijk U heeft een Raad van Minister, die U zelf heeft uitgezocht. Wanneer U naar vergaderingen van de Staten gaat bent U vergezeld van Uw Ministers en adviseurs en dan zitten daar 22 leden van de Staten, die een voorzitter hebben, die de vergadering leidt. Wanneer een lid buiten zijn boekje gaat, wordt hij afgeklopt. U moet dan wel zorgen goede antwoorden te hebben en dat gelukt wel. Maar een gezaghebber? Die is eerst Gezaghebber en vertegenwoordigt de Kroon. Dan is hij voorzitter van het Bestuurcollege met twee gedeputeerden, die hij niet zelf gekozen heeft. Vervolgens is er een Eilandsraad met 7 leden, die hij evenmin gekozen heeft. Hij moet die vergaderingen leiden en onpartijdig. Hij moet ook opletten of de gedeputeerden geen onzin praten en het bestuur in moeilijkheden brengen. Neen, Mijnheer de Minister President. Het is voldoende om een hartkwaal te krijgen. Weet u nog dat Gezaghebber te Bonaire de Eilandsraad vergeleek met een krankzinnigengesticht? Men heeft natuurlijk allerlei gezaghebbers. Er zijn er die alles langs hun koude kleren laten aflopen. Die krijgen geen hartkwaal. Maar er zijn anderen die voortdurend op hun qui vive zijn. Die medeleven met het eiland, zijn bewoners, de Raad en de Gedeputeerden. Wel ik zou, geloof ik, bij die soort behoren. Neen, dank U. Nogmaals hartelijk dank.”

 

De volgende verkiezingen voor de Staten zouden alweer plaatsvinden op 21 december 1950. Hier was onze tegenstander Dr. Nic. (Cola) Debrot. Ook deze keer wonnen wij, met 1.218 tegen 750. Cola Debrot was van de NVP. De formatie van de nieuwe Regeringsraad duurde tot 13 april 1951.
Aangezien het op Bonaire moeilijk viel een opengevallen plaats van gedeputeerde te vullen, nam ik, op aandringen van het bestuur van onze partij ontslag als lid van de Staten op 13 augustus 1952. Mijn plaats in de Staten werd ingenomen door Julio Abraham. Over de periode die nu volgde valt niet veel te zeggen. Er gebeurden geen schokkende zaken in de Staten, althans niet bij mijn weten. Ik had het al druk genoeg met mijn nieuwe baan op Bonaire.
LodewijkGerhartsDe volgende verkiezingen voor de Staten zouden plaatsvinden in 1954 en een jaar later voor de eilandsraden. Reeds vroeg begon Julio op het doel dat hij bereiken wilde te werken.
Hij zocht in 1953 contact met de KVP, doch die wilde van zijn voorstellen niet weten.
Daarna probeerde hij de NVP in zijn plan te betrekken, doch ook Dr. Costa Gomez weigerde met hem samen te werken. Want, zei deze: ,Aan overlopers heb ik een broertje dood.” Ten slotte kwam Julio bij de democraten terecht en die voelden er wel iets voor op Bonaire meer invloed te zoeken.
Men gaf hem hoofdzakelijk advies inzake de Statenwerkzaamheden, doch later werd het zwaartepunt verlegd naar de Eilandsraad, als het middel waaruit men veel reclame kon laten stromen op de nog tamelijk ‘groene’ bevolking.
En zo richtte hij de Partido Democratico Bonairriano op.
Voor de verkiezingen voor de Staten op 15 november namen wij deel met de gecombineerde lijst UNI/PPB op 15 november 1954.
Deze verkiezingen werden weer gewonnen met een kleine marge: UNI/PPB 1.150 en PDB 1.004.
Toen wij de Eilandsraadverkiezing in 1955 met 29 stemmen verloren, verkeerde ik wel in een merkwaardige positie. In de Staten vertegenwoordigde ik Bonaire, dat zich, zij het met slechts 29 stemmen, van ons had afgekeerd!

Weer verkiezingen
Er moest een nieuwe regering worden gevormd die in de eerste helft van december moest optreden. Op 15 december zou het Statuut in Nederland moeten worden ondertekend. En natuurlijk ging hieraan het een en ander vooraf.
Het resultaat van de verkiezingen van 15 november 1954 was:
Curaçao:
NVP 5 zetels
DP 5 zetels
COP 1 zetel
KVP 1 zetel
Aruba:
PPA 5 zetels
AVP 2 zetels
UNA 1 zetel
Bonaire UNI/PPB 1 zetel
Bovenwinden:
DP 1 zetel
De groep Yrausquin beschikte over PPA 5, DP 5, Bovenwinden 1. Totaal 11
De groep Da Costa Gomez over NVP 5 en AVP 2. Totaal 7
De Gouverneur benoemde Yrausquin tot formateur.
Yrausquin polste mij of ik een regering, die door hem zou worden gevormd, zou willen steunen. Een plaats in de regering kon hij vooralsnog niet aanbieden.
Ik antwoordde dat ik dan niet direct steun zou kunnen geven. Ik zou op maandag 6 december naar Bonaire terugkeren. ’s Morgens werd mijn medewerking gevraagd om het ‘onderwijs’ in goede handen onder te brengen. Ik stelde de terugreis tot dinsdag 12:15 uur uit. Maandagavond had ik een vergadering met de top van het Rooms-Katholieke onderwijs. De naam van Sjon Bubu Booi werd door mij genoemd, doch zou hij de capaciteiten hebben? De heer Sprockel, een van de beste onderwijsdeskundigen, zegde steun toe.

Gesprek met Yrausquin
Dinsdagmorgen bezocht ik Yrausquin in Hotel Americano en deelde mede dat ik (en ook Van der Hoeven van de COP) bereid was de regering te steunen. Het viel mij wel op dat bij de bespreking I.C. Debrot van de KVP niet aanwezig was. De voorwaarde die ik stelde was dat Bonaire de portefeuille van Onderwijs wilde hebben. Mij werd eerst Verkeer en Vervoer aangeboden, doch ik meende hiervoor geen capaciteiten te hebben! Yrausquin accepteerde. Hij moest dinsdagmiddag 4 uur aan de Gouverneur mededelen of hij geslaagd was. Ik kwam ongeveer half 1 te Bonaire aan. Reed naar het huis van Sjon Boeboe, die aan de maaltijd was, en zei: ,,Wil je minister worden?” Ik geloof dat hij zich bijna verslikte. En daar kwam boven op: ,,Je hebt een half uur tijd om te beslissen.” Toen ik hem verder vertelde dat Jan Horris Sprockel hem wel wegwijs zou maken, accepteerde hij. Ik belde Yrausquin op, die daarop naar de Gouverneur ging en zijn regering presenteerde. Izaak C. Debrot was erg boos op mij. Ook de heer Morkos, die in het bestuur van de KVP zat. Maar hoe kon ik vermoeden dat men deze twee heren buiten het ‘complot’ had gehouden? En zo was het in 24 uur mogelijk geweest dat ‘Bonaire’ de formateur in staat stelde een regering te presenteren aan de Gouverneur en hadden wij een minister ‘gemaakt’.
In de periode na de verkiezingen op 15 november en de presentatie van een nieuwe regeringsraad aan de Gouverneur hadden schier eindeloze besprekingen plaatsgevonden tussen alle partijen, zowel die van Curaçao als die van Aruba.
Er werden herhaaldelijk halve toezeggingen gedaan, onwaarheden gedebiteerd, er was soms geen touw aan vast te knopen wat men eigenlijk wilde.
Toen eindelijk de besprekingen op 22 november vastgelopen waren, werden Van der Hoeven en ik aangespoord gangmakers te zijn om de nagenoeg verbroken contracten te lijmen.
De oorspronkelijke afspraak was dat Debrot (KVP) Van der Hoeven (COP) en ik (UNI) samen zouden werken en als één man zouden optreden. Op 24 november vertelde Debrot aan Van der Hoeven dat zij (KVP) besloten hadden toch niet mee te doen. Van der Hoeven durfde het wel aan mee te doen als ik het ook zou doen.

Resultaat
We kwamen dan eindelijk tot het resultaat dat hiervoor beschreven is. Er was zelfs nog sprake geweest van nieuwe verkiezingen, maar daartegen heb ik mij sterk verzet. Het risico op Bonaire te verliezen was aanwezig, gezien de kleine marge (146) waarmee we hadden gewonnen.
De nieuwe Regeringsraad bestond uit de heren E. Jonckheer, voorzitter, F.J.C. Beaujon, W.F.M. Lamper van Aruba, E.A. Booi van Bonaire, Mr. S.W. Van der Meer en E.J. Van Romondt van Curaçao.

De rede die ik hield is lang, te lang om hier op te nemen, doch ik meen dat wel een gedeelte uit de stoffige geschiedenis mag worden gehaald en hier mag worden verteld. Ik was van mening dat: alle bedragen, die door de bevolkingen van de eilanden worden opgebracht, behoren ten goede te komen van dát eiland, welke bevolking de belastingen betaalt; dit dient ook te gelden voor de retributies, die door de bevolking worden opgebracht, behalve die retributies voor verrichtingen, die in opdracht van de Landsregering geschieden; de verdeling van de invoerrechten, accijnzen en benzinebelasting dient te geschieden volgens de in art. 89 vastgestelde formule (dit heeft betrekking op Aruba en Curaçao; Bonaire bleeft buiten die regeling); het nadelig saldo van Bonaire wordt door de centrale overheid vastgesteld, rekening houdende dat het Bestuurscollege normaal kan functioneren.
Ik stelde een regeling voor dat een deel van de genoemde belastingen volgens een vast te stellen formule aan het eiland (Bonaire) wordt teruggegeven. In de art. 120 en 113 van het ontwerp stond: Het nadelig saldo der begroting (van Bonaire) wordt, al dan niet gewijzigd ‘bij landsverordening vastgesteld’.LodewijkGerharts
Dat zou kunnen slaan op de begroting zelve en daar was ik tegen.
Verder werd opgemerkt: Men heeft hier reeds laten doorschemeren, dat in de toekomst Bonaire en de Bovenwindse Eilanden niet veel te vertellen zullen hebben en dat wij zullen moeten dansen naar de pijpen van Aruba en Curaçao, beter gezegd van politieke partijen. Hoewel ik vrees, dat wij vooralsnog de bijdrage van de Nederlandse Antillen niet zullen ontberen, ontken ik, dat dit gepaard moet gaan met de verlaging van de eilanden Bonaire en die boven de wind tot koloniale gebieden van de grotere eilanden. Het is daarom, dat ik stelling moet nemen tegen hetgeen geschreven staat op bladzijde 17 van het rapport van de Commissie, de financiële consequenties van de zelfstandigmaking der eilanden aan een nauwgezette beschouwing te onderwerpen”. In het kort genaamd de Commissie Plantz.

Zelfstandigheid
Ik moet dit doen hoewel ik van mening ben, dat de heer Plantz, die voorzitter van die commissie met de lange naam was, niet bedoeld heeft te zeggen, zoals het daar staat. Op bladzijde 17 staat namelijk het volgende: ‘Naar bekend mag worden verondersteld zijn ook op Bonaire stemmen opgegaan teneinde te geraken tot zelfstandigheid. Deze zelfstandigheid is, gezien de noodlijdendheid van dit eiland, voorhands niet te verwezelijken’.
Hiermede kan ik mij niet verenigen, mijnheer de voorzitter.
In art. 126 van de nieuwe Landsregeling staat sub 1: ‘Bij Eilandsregeling wordt aan het Eilandgebied zelfstandigheid verleend ten aanzien van de verzorging van eigen aangelegenheden’. Er staat niet, dat men de verzorging van eigen aangelegenheden niet mag hebben, omdat men financiële hulp nodig heeft van een ander. Indien men zou ontkennen, dat een eiland niet in staat is zijn eigen aangelegenheden te behartigen, omdat het financiële hulp nodig heeft, moet men tevens ontkennen, dat Suriname zelfstandigheid mag hebben, omdat het millioenen ontvangt van Nederland en moet men eigenlijk de autonomie van de Nedelandse Antillen verbinden aan het al of niet in staat zijn financieël onafhankelijk te zijn.
Het mag niet voorkomen, mijnheer de voorzitter, dat men een eiland het recht ontzegt zijn eigen interne aangelegenheden te behartigen, omdat het (nog) niet voldoende inkomsten heeft om zijn opgeschroefde uitgaven te dekken. Wel erken ik natuurlijk het recht van de Staten der Nederlandse Antillen om het totaalbedrag van onze eilandbegroting te verminderen, indien de financiële toestand van het gebiedsdeel de financiële bijdragen, die een eiland zou vragen, niet zou gedogen die bijdrage voor het volle pond toe te staan, mijnheer de voorzitter, meer of mindere rijkdom, meer of mindere armoede mogen niet bepalen of men al dan niet zijn eigen aangelegenheden zal mogen of kunnen behartigen.
Het ware daarom wellicht beter in artikel 102 en in artikel 113 de tweede zin te vervangen door twee andere zinnen, te weten: ‘Het nadelig slot der begroting wordt bij Landsverordening vastgesteld. Het bedrag der bijdrage kan worden gewijzigd’.
De definitieve tekst luidt: ‘Het nadelig saldo wordt bij landsverordening goedgekeurd, dan wel gewijzigd, dien verstande dat gewaarborgd is, dat het eilandgebied in staat is zijn bestuursapparaat normaal te doen functioneren en die voorzieningen te treffen, welke gezien zijn behoefte en de voorzieningen in Aruba en Curaçao, redelijk zijn te achten’.

Principiële punten
Mijnheer de voorzitter. Enige der punten, die ik heb genoemd, zijn principiële punten. Niet alle leden van de Commissie ad Hoc waren het in dezen met mij eens. Andere opmerkingen hebben betrekking op kleinigheden, die ik had moeten zien gedurende de behandeling in de Commissie. Het spijt mij, dat ik eerst thans de aandacht er op heb moeten vestigen. De hoeveelheid documenten, die wij moesten raadplegen, de hoeveelheid papier, die ons bijna bedolf, mogen als een excuus gelden. Het advies van de Commissei ad Hoc zal zo dadelijk vermoedelijk worden goedgekeurd.
Mijnheer de voorzitter. En daarmede zal een nieuw stap gezet zijn op de weg, die naar zelfbestuur van onze eilanden leidt. Een stap op een pad naar een mooie toekomst kan dat zijn en ik hoop innig dát het zo zal zijn, maar ik zie de toekomst donker in!
Want de vraag dient gesteld te worden: zijn wij gereed voor het werk dat voor ons ligt? Zijn de voorbereidingen getroffen? Is er een behoorlijke studie gemaakt van het rapport Kerstens, dat voortreffelijk is? Kunnen wij het werk aan? Hebben wij de capabele mensen die de bevolkingen van onze eilanden eerlijk kunnen en willen besturen? En op deze vragen, mijnheer de voorzitter, moet ik het antwoord schuldig blijven. Zelfs zou ik geneigd zijn de vragen ontkennend te beantwoorden. Als we zien hoe slecht het nu reeds gaat. Kijk naar ons Landsbestuur, het ene is al slechter dan het andere.

Vertraging
De vertraging in de afdoening van de stukken en ontwerpen is ergerlijk. Neem het vervolg op de nota naar aanleiding van het eindverslag op de begroting 1950, die de Staten op 4 september kregen en tien dagen daarna hebben beantwoord. Thans meer dan een maand daarna, wachten wij nog steeds op het antwoord en niemand weet wanneer het komt. De leden van het kabinet hebben wel de tijd op verschillende eilanden politiek te bedrijven, doch het werk dat verricht moet worden in het belang van het land, blijft liggen. En men sukkelt door met het landsbestuur van leden, waarvan de belangrijke post Openbare Werken blijkbaar niet bezet kan worden.
Ik moet daarom wel de vrees uitspreken, mijnheer de voorzitter, dat bij een verschuiving der machten, waarbij veel, zeer veel, van de administratie gevergd zal worden, een chaos zal ontstaan. En hoe groter de verschuiving zal zijn, hoe groter die chaos zal worden, omdat de voorbereiding volkomen ontbreekt. Nogmaals, zijn wij op het werk voorbereid? Niet in het minst!
Waar halen wij de behoorlijke mensen vandaan voor onze Eilandsraden. Kijk naar de samenstelling van deze Staten en zeg hoe het beter zal worden in de Eilandsraden. De kans op het naar voren komen van politieke figuren wordt vergroot, niet omdat zij bekwaam zijn, maar omdat zij tot een bepaalde politieke groep behoren, omdat zij veel en lang zullen kunnen spreken zonder echter veel te doen.
En de mensen van goede wil, de mensen die de capaciteiten hebben en die ‘geen kleur willen bekennen’, zoals men dat tegenwoordig blijkt te vragen, die zullen niet aan bod komen, die zullen niet mee mogen doen aan de opbouw en het bestuur van hun eigen land. En dat zal funest zijn in deze kleine gemeenschap, waar men alle goede beschikbare krachten behoort te mobiliseren, wil men van de eilandenregeling, van de autonomie, een succes maken. Want anders zullen wij langzamerhand in de afgrond storten, als een lawine, eerst langzaam, doch dan met een niet meer te stuiten vaart.
Elk volk, krijgt het Bestuur dat het verdient, mijnheer de voorzitter. Ik hoop daarom dat het volk zal weten wat het doet en dat men zal weten te zorgen, wat deze eilandenregeling (in het Papiaments: areglo cu ta duna cada isla su gobierno propio) een zegen zal worden voor onze eilanden. En dat het niet zal worden een ‘areglo cu ta duna isla su dictatura politica propio’.

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar algemeen@antilliaansdagblad.com. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is XCG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.

Top Tags afgelopen week

Geen tags gevonden.