Door Lodewijk Daniel Gerharts

TataisStatenvergadering van 17 april 1951

In de vergadering van de Staten van 17 april 1951 kwam de nieuwe Regeringsraad ter sprake. De voorzitter:
Ingekomen is: 6o. een brief d.d. 16 april 1951, waarbij de 1ste, 2de en 3de Vaste Commissie naar aanleiding van de haar om advies in handen gestelde brief d.d. 13 april 1951 No. 3145 de Staten adviseren de navolgende brief aan Zijne Excellentie de Gouverneur te schrijven:
,,Naar aanleiding van uw brief d.d 13 april 1951 No. 3145 hebben de Staten de eer Uwer Excellentie hierbij mede te delen, dat zij zich akkoord verklaren met de benoeming van de in bovenbedoelde brief genoemde personen tot leden van Regeringsraad.”
De heer Gerharts: Mijnheer de voorzitter. Ik kan mij met dit advies niet verenigen. Ik zou graag mijn stem willen toelichten. De Regeringsraad, zoals die door de heer formateur gisteravond aan ons is voorgedragen, kan mijn steun niet hebben en wel om drie redenen.
Ten eerste. Deze Regeringsraad beschouw ik als een blauwe baby. Zijn leven zal zeer kort zijn. Het is nu reeds bekend, dat zeer kort na het optreden van de nieuwe Regeringsraad van de zijde van een kleine groep Statenleden voorstellen zullen worden naar voren gebracht, die overdreven geldelijke offers zullen vragen van de schatkist van onze gemeenschap. Deze voorstellen, omgeven door de nodige ‘camouflage en sabotage’, om in de terminologie te blijven van deze leden, zullen naar mijn gevoelens niet kunnen worden geaccepteerd door een drietal leden van de voorgestelde Regeringsraad.

Ontslag
Indien dit zal geschieden, dan zullen deze drie heren van de Regeringsraad zeer waarschijnlijk ogenblikkelijk hun ontslag moeten indienen. Indien de meerderheid van de Regeringsraad - wat ik niet geloof - de voorstellen van deze groep Statenleden zal overnemen, zal dat leiden tot een afstemmen in Staten van deze voorstellen, die ondraaglijk zullen zijn voor de schatkist van de Nederlandse Antillen.
Daarmee zal de steun wegvallen, die de nieuwe Regeringsraad van deze groep Statenleden zou krijgen. Ik ben gisteren van Bonaire aangekomen, mijnheer de voorzitter, en reeds nu weet ik al van de voorstellen, die deze groep Statenleden binnenkort zal doen, namelijk zodra de nieuwe Regeringsraad zal zijn opgetreden. Ik moet aannemen, dat dit voornemen de formateur bekend is, evenals aan andere Statenleden. Het is daarom voor mij onbegrijpelijk, dat de band, die bestaat tussen de Nationale Volks Partij en de Arubaanse Volk Partij, blijft bestaan. Met speciaal de Nationale Volks Partij moet weten, dat de miljoenen-voorstellen, die van de zijde van Aruba te verwachten zijn, onaanvaardbaar zullen zijn, zowel voor de regering als voor de Staten. De liefde, die de Nationale Volks Partij heeft voor de Arubaanse Volks Partij, is de liefde, die de beul heeft voor de gehangene. Echter vrees ik, mijnheer de voorzitter, dat de gehangene niet zal zijn een van deze twee partijen, maar Curaçao. Het is zeer zeker mogelijk een krachtig, goed werkende Regeringsraad te vormen mits men de Arubaanse Volks Partij van de vorming daarvan uitsluit. Zolang men dat niet doet, zal men een zeer zwakke, onbekwame Regeringsraad in onze Antillen blijven houden.

Andere reden
De tweede reden, mijnheer de voorzitter, is dat de basis, waarop onze Regeringsraad zal worden gevormd, te klein is. Men heeft belangrijke groepen van Curaçao en Aruba buiten het Bestuur gehouden. Dit is te betreuren, want in deze tijd moet eenieder medewerken om tot een bekwame en krachtige regering te komen, speciaal omdat grote problemen om oplossing vragen. U gelieve mij toe te staan, mijnheer de voorzitter, enige woorden voor te lezen uit de notulen van 28 december 1950: Maar wat wel in ons midden moet zijn, is de vaste wil om samen te werken in het algemeen belang van een gelukkige Antillen...............
Het is hier geen plaats om onze persoonlijke antipathieën bot te vieren op degenen die ons niet aanstaan. De Antillen staan aan de ommekeer van hun staatkundig bestaan en om deze ommekeer in handen te houden te houden en tot heil van ons Rijksdeel te doen strekken, is ieders medewerking nodig. Mijns inziens moeten wij allen water bij de wijn doen, zonder aantasting van onze beginselen. Er moet om te beginnen een capabel, hardwerkend CAB komen. Dit Bestuurscollege mag geen sinecure zijn, het mag niet verworden tot een eldorado van personen, die om de een of andere reden een ‘beloning’ verdienen. Ons Statencollege mag niet uitgroeien tot een machtgelegenheid, waar men zijn eigen politieke wellust en die van anderen bevredigt terwille van het rode balletje op de dag ter verkiezing en ten koste van andermans eer en het algemeen belang......

Eenheid
Laten wij de hoofden bij elkaar steken, laten wij naar buiten als eenheid optreden. Er liggen 4 jaren van hard werken voor ons. De RTC zal spoedig bijeengeroepen worden en om dit voor ons te doen slagen, is ieders medewerking nodig. De gelijke interne Antilliaanse reorganisatie moet nog geschieden; om dit te doen slagen is eveneens ieders medewerking nodig. Op mijn medewerking in dezen kunt u rekenen”. Met deze woorden zijn wij het ongetwijfeld allemaal eens en u speciaal, mijnheer de voorzitter, want het waren uw woorden, uitgesproken door mijn stem, omdat uw stem u toen niet in staat stelde zich te uiten.
Ik zei reeds, dat men zeer belangrijke groepen buiten de Regeringsraad heeft gehouden. Wie hiervan de schuld is wil ik thans buiten beschouwing laten. Het blote feit bestaat, dat men niet heeft medegewerkt om tot een krachtige Regeringsraad te komen. Dat is te betreuren; het is tegen het belang van het land.
De derde reden is, mijnheer de voorzitter, dat het mij niet mogelijk is mijn oordeel over enige Regeringsraad te geven, zonder dat ik kennis heb genomen van het programma, dat men zich voorstelt uit te voeren.
Tot op dit ogenblik is geen programma geproduceerd en ik vraag mij af op welke grondslagen de samenwerking tussen de partijen, die deze Regeringsraad, steunen, is gebaseerd. Indien er geen programma bestaat, moet ik aannemen, dat deze Regeringsraad geen positieve, doch een negatieve strekking heeft, namelijk dat men alleen het doel had bepaalde groepen buiten de regering te houden. Dit zijn de drie redenen, mijnheer de voorzitter, waarom ik deze Regeringsraad mijn steun niet kan geven.

Notulen Statenvergadering 23 juli 1951
Autonomie
Mijnheer de voorzitter, gelieve mij toe te staan deze algemene beschouwingen aan te vangen met te constatering, dat dit de eerste begroting is, die in het autonomietijdperk wordt behandeld. Daarom past het ons, volgens mijn zeer bescheiden mening, even stil te staan en te gezien, wat er in de laatste zes maanden zoal is geschied. Wij zien dan, dat bij proclamatie van 6 februari 1951 door Zijne Excellentie de Gouverneur aan de bevolking van het Staatsdeel de Nederlandse Antillen bekendgemaakt werd, dat met ingang van 7 februari de interim-regeling in werking zou treden en in die proclamatie riep de gouverneur de gehele bevolking op om mee te werken aan de waardige aanvaarding van dit heuglijk feit door mede te vlaggen, door zo veel mogelijk vrijaf te geven aan de werknemers. En op 2 juli was het wederom een vreugdevolle dag, want op die dag trad de Eilandenregeling in werking en op die dag dus kreeg elk eiland het recht zelfstandig de eigen huishoudelijke belangen te regelen, waarbij inbegrepen is het recht eigen wetten te maken, mits niet strijdig met de hogere wetten van het land of van het Koninkrijk. Voorwaar, het waren dagen van vreugde, mijnheer de voorzitter!
De vreugde bleek uit de lange artikelen in de kranten, de belangrijke en onbelangrijke redevoeringen, die hier en elders werden afgestoken, en de personen in het politieke leven klopten elkander op de schouder en riepen elkander toe ‘Wij hebben autonomie!’
Dat was de buitenkant, dat was zichtbaar, met deze vreugde werd gepronkt voor de buitenwereld. Doch binnen in de harten van het volk, was daar ook vreugde, mijnheer de voorzitter? Ik ben aan het zoeken gegaan aan wie de autonomie werd verleend en ik heb straten en pleinen, velden en wegen doorlopen, om te zoeken naar de verbroken ketenen, die dit volk vroeger, dus vóór 7 februari en vóór 2 juli 1951 gekluisterd hielden aan het zware juk der dwingelandij. Ik heb gezocht naar de blijde gezichten onder het volk, gezichten, die de autonomie als het ware vreugdevol zouden uitstralen. Maar ik heb tevergeefs gezocht. Ik vond geen blijdschap onder de bevolking; ik vond slechts teleurgestelde mensen! Toch moest er een groep zijn, die wel verheugd moest zijn. Er is toch niet voor niets zoveel jaren om vrijheid gevraagd, om autonomie, op zelfbeschikkingsrecht aangedrongen. En eindelijk vond ik die groep, mijnheer de voorzitter. Het waren de ambtenaren, die met blijde, verheugde gezichten rondliepen en zich vrij gevoelden; doch niet alle ambtenaren, mijnheer de voorzitter! Slechts diegene, die lid waren van de belangrijke politieke partijen klopten zich op de borst en dansten om de vrijheidsboom.
En het volk, over welke ruggen deze ambtenaren-politici zich omhoogtrokken, het volk, dat voor de autonomie had helpen strijden met zijn grote stemmenmacht, die als een dommekracht werkt, dit volk, dat gehoopt had met de verkrijging van de autonomie zich te bevrijden van de bureaucratie der laatste jaren - het heersende ambtenarendom - dit volk haalde een bureaucratie binnen als nieuwe heerser, groter dan ooit gedacht. Men ziet deze ambtenaren-politici in deze Staten, de meesten van hen steeds loerend naar mooie baantjes, die open komen; men ziet hen in de Regeringsraad op het toppunt van hun macht; men ziet hen in de Eilandsraden als gedeputeerden tegen hoge salarissen, althans te Curaçao en Aruba.

LodewijkGerharts

Door Lodewijk Daniel Gerharts

FEUILLETON Tatais,,Het was met grote voldoening, Mijnheer de Voorzitter, dat ik verleden week vernam, dat de heer Inspecteur van het Onderwijs telegrafisch aan Bonaire mededeling deed voor een inspectie van het vervolgonderwijs, ten tweede voor een inspectie van de scholen en ten derde om de mogelijkheid te bestuderen tot het oprichten van een ambachtschool op Bonaire. Deze voldoenig sproot voort uit hetgeen ik bij de behandeling van de begroting voor het jaar 1947 opmerkte namelijk dat het ‘wenselijk was te Bonaire een ambachtshol op te richten, teneinde te voorkomen, dat jongens naar het werkkamp Brakkeput moeten worden gezonden waar tegen vele ouders bezwaar hebben’. Is het thans na drie jaren, Mijnheer de Voorzitter, nog nodig om halsoverkop te gaan kijken of dat nu wel nodig is. Ik hoop van harte, dat het er thans van zal komen, dat het onderzoek niet als een propagandastunt voor de verkiezingen moet worden gezien, maar dat het ernst is. Doch ik betwijfel het. Later wij dit bezoek van de directeur van het Departement van Onderwijs en Volksontwikkeling, let wel, Mijnheer de Voorzitter, Volksontwikkeling, laten wij dit bezoek van de heer Goslinga aan Bonaire eens nader bekijken. De heer Inspecteur van het Onderwijs vertrok naar Bonaire op zaterdagmiddag om 20 minuten voor vijf uur van Hato naar Bonaire en kwam daar aan om 5 minuten over 5. Hij kwam hedenmorgen terug en vertrok van Bonaire om even voor 8 uur. U gelieve dus wel te onthouden, dat de heer Inspecteur van het Onderwijs te Bonaire vertoefde van zaterdagmiddag 5 uur tot maandagmorgen 8 uur.”

Belangstelling
,,De belangstelling van de heer Inspecteur van het Onderwijs voor Bonaire is denderend geweest in de laatste jaren. Zijn laatste bezoek aan Bonaire dateert van 15 februari 1949, toen hij een poppenkastvertoning ging bijwonen, daar hij vertonen van een poppenkast ook tot de volksontwikkeling behoort en niet goed kan geschieden zonder de aanwezigheid van de directeur van het Departement van Onderwijs en Volksontwikkeling. Daarvóór was er weer een lange termijn gedurende welke de heer Inspecteur van het Onderwijs aan Bonaire geen aandacht heeft geschonken. Dat het bezoek van de heer Inspecteur van het Onderwijs samenviel met een openbare propagandavergaderingen van de afdeling Bonaire van de Nationale Volkspartij, beschouwde ik natuurlijk als louter toeval. En in dit verband moet ik misschien even herhalen, hetgeen mijn hooggeacht medelid, de heer Henny Eman, heeft gezegd in de openbare vergadering van de Staten op 2 augustus 1949. De heer Eman sprak de volgende wijze woorden: ‘U weet wel, dat wij op dat ogenblik in de verkiezingcampagne zitten. Ik acht het natuurlijk, dat een ambtenaar als burger daaraan zal kunnen mee doen. Maar alleen zou ik niet wensen, dat een ambtenaar van zijn ambtelijke positie zou gebruik maken om campagne te voeren. Dat is het geval op Aruba met een bepaalde ambtenaar, althans zeker staat het als een feit, dat die ambtenaar van zijn positie misbruik gemaakt heeft’. Zo sprak de heer Eman 5 jaar geleden in de Staten. Echter thans ging de heer Inspecteur van het Onderwijs naar Bonaire op dienstreis, voor gouvernements rekening met officieël een drieledig doel en wij hebben de inspecties van de heer Inspecteur van het Onderwijs natuurlijk op Bonaire met veel belangstelling gevolgd.”

Inspectie op scholen
In de eerste plaats ging hij de scholen inspecteren en toen hij van Curaçao vertrok, wist hij natuurlijk niet dat de scholen te Bonaire op zaterdag gesloten zijn en gesloten blijven tot maandagmorgen.
FEUILLETON Tatais 3Dat was een grote teleurstelling voor de heer Inspecteur van het Onderwijs, doch wellicht kan hij het zo ver brengen dat de Nationale Volkspartij, afdeling Bonaire, nog eens op een werkdag vergadert, waarna hij nog eens een reisje naar Bonaire kan maken om alsdan de scholen te inspecteren.
De tweede inspectie betrof het inspecteren van het vervolgonderwijs. Dit geschiedt, naar ik had vernomen, aan een drietal personen en bestaat uit het vertonen van films. Voor deze gelegenheid werden een vijftal mooie meisjes uitgenodigd, zodat er 8 leerlingen waren, die naar het vertonen van de films keken. De heer Inspecteur van het Onderwijs betuigde zijn grote tevredenheid met het vertoonde, doch ik weet niet zeker of hij naar het publiek dan wel naar de films heeft gekeken. De volgende inspectie bestond uit het inspecteren van een vergadering van de afdeling Bonaire van de Nationale Volkspartij, die op deze vergadering niet de heer Inspecteur van het Onderwijs sprak doch de heer Goslinga, Hoofd van het Department van Onderwijs en Volksontwikkeling. En als zodanig werd hij aangekondigd. Hij vond mij een prul; is was een leugenaar; Momon Marchena was iemand die vol constructieve gedachte rondloopt. Hij was gekomen om overleg te plegen met de autoriteiten over het oprichten van een ambachtschool, waarvoor de heer Marchena had gepleit, niet die Gerharts, die had daar maar weer staan liegen. En hij beloofde als hoofd van het departement dat hij al het mogelijke zou doen om het plan te laten doorgaan. Vervolgens vertelde hij, dat Oranje Boven was en dat Oranje Boven zou blijven. En hij eindige, terwijl hij als Tarzan op zijn borst sloeg: ‘Nos ta manda’. Hij vertaalde deze woorden met: ‘Wij zullen regeren’, waarmede hij demonstreerde van het Papiaments, na vele jaren op Curaçao, nog geen snars te begrijpen.

LodewijkGerharts

TataisDoor Lodewijk Daniel Gerharts

,,In het Voorlopig Verslag op de onderhavige begroting merkten de Staten op dat de vreugde over het laten uitkomen van een bezuinigingsinspecteur erg getemperd werd door de mededeling dat het Bestuur de rapporten van deze functionaris en van de bedrijfseconoom op voorhand als geheim wilde beschouwen. Ik moet daartegen protesteren, Mijnheer de Voorziter. De Staten hebben het volste recht te weten wat in die rapporten zal komen te staan, opdat wij een inzicht zullen krijgen in die zaken die verkeerd zijn en in die zaken waarin gelden worden uitgegeven waarvoor wij eigenlijk bedanken”.
Zo sprak ik in december 1949. Na veel aandringen van de zijde der Staten werd het rapport over de Lands Radio- en Telefoondienst eindelijk aan de Staten onder geheimhouding ter inzage gegeven. ,,Maar ook hiermede ben ik niet tevreden, Mijnheer de Voorzitter. Dit rapport behoort openbaar gemaakt te worden, althans de conclusies dienen openbaar gemaakt te worden. In Noord-Amerika worden deze dingen tot het uiterste uitgeplozen en aan de bevolking, aan de belastingbetalers, wordt duidelijk verteld op welke roekeloze wijze met de landsgelden werd omgesprongen.”

Rekenkamer
,,In Nederland neemt de Rekenkamer geen blad voor de mond wanneer de Kamer de handelingen van bepaalde ambtenaren of departementen moet bespreken. En dat is toch logisch. De belastingbetaler heeft er toch recht op te weten wat er achter de schermen met het door hem betaalde en door hard werken verdiende geld is gebeurd? Dat behoort niet geheim te blijven. En daarbij komt nog, Mijnheer de Voorziter, dat het Bestuur ons tart tóch over het rapport in het openbaar te spreken. Want wat schrijft het Bestuur? Op bladz. 23 van het Antwoord op het Verslag op het Vervolg van de Nota naar aanleiding van het Eindverslag - ziet U, Mijnheer de Voorzitter, waartoe ons eigen Bestuur ons leidt? Wat een naam! - op bladzijde 23 dan staat het volgende ‘Gehoopt werd, dat het rapport van de bedrijfseconoom van dien aard zou zijn, dat zonder gevaar voor ontwrichting van de dienst of onverantwoorde verzwaring van de sociale positie van de leden van het personeel (werktijden, vrijstelling van dienst, vrij dagen) verdergaande inkrimping op korte termijn mogelijk zou blijken’. Ik ben het helemaal niet eens met het Bestuur, maar hoe moet ik nu in hemelsnaam hierop antwoorden? Ik kan aan de hand van het rapport aantonen dat het Bestuur volkomen foutief is, doch ik mag het niet! Mijn mond is gesnoerd! Het Bestuur geeft mij wel een haak met een visje eraan en als ik in dit aas bijt, word ik gevangen door artikel 98 van de Staatsregeling. Mijnheer de Voorzitter. Het rapport moet openbaar gemaakt worden. De belastingbetaler, de kiezer heeft er recht op te weten hoe slecht of hoe volmaakt de organisatie van de Lands Radiodienst was en hoe slecht of hoe goed de gelden daar werden besteed.”

Angstvallig
,,Maar in ernst, Mijnheer de Voorzitter, in ernst vraag ik mij af waarom wordt dit rapport zo angstvallig wordt weggehouden. Dat kan niet zijn omdat de Staten sinds 1946 ongelijk hebben gehad in hun beweringen. Indien de Staten ongelijk zouden hebben gehad, zou het Bestuur geen benen hebben die snel genoeg zouden kunnen zijn om te overtuigen van dat ongelijk. Maar kan het dan zijn, dat de Staten wel gelijk hebben gehad in de afgelopen jaren? Laat ons eens zien wat de Staten al zo hebben beweerd. Volgens de notulen van 20 december 1945 bladzijde 439 zeide de heer Plantz: ‘Ik blijf er bij dat het onverantwoordelijk is om de belastinggelden van de gemeenschap op een dergelijke wijze te gebruiken’. En op diezelfde bladzijde: ‘Maar als het Bestuur door een deskundige zal willen laten onderzoeken, wat er bij de radiodienst in voorraad is, dan zal het Bestuur tot de overtuiging komen, dat er absoluut onverantwoordelijk is besteld. Daar blijf ik bij’. Zo sprak de heer Plantz reeds in 1945. In het voorlopig verslag op de begroting 1947 leest men op bladzijde 2: ‘Wederom gaf men zijn ontevredenheid te kennen over de gang van zaken bij de Lands Radio- en Telefoondienst’. En bij de openbare behandeling van de begroting 1947, nadat ik het beleid van de Radiodienst had veroordeeld, sprak de heer Plantz weer: ‘De heer Gerharts heeft zijn toevlucht genomen tot de begroting om verder zijn ontevredenheid te uiten over de wijze, waarop deze dienst geleid wordt. De heer Senior, die intertijd lid van de Staten was, heeft jaren terug om een winst- en verliesrekening gevraagd van de Lands Radio- en Telefoondienst, maar een dergelijke stuk hebben wij nooit mogen ontvangen’. De heer Plantz gaat verder: ‘Ik wil in herinnering brengen, hetgeen zich hier 2 jaar geleden afgespeeld heeft ten aanzien van de bestelling van een groot aantal batterijen. Die batterijen zouden volgens de directeur 6 jaar goed blijven, wanneer zij in gebruik waren, indien ze niet zouden worden gebruikt zouden ze binnen 1 jaar achteruit gaan. Het is nu bijna 2 jaar verder en een groot gedeelte van die batterijen ligt er nog’.”

Fabelachtige bedragen
,,Als men de fabelachtige bedragen ziet die in de loop der laatste jaren ten behoeve van de Lands Radio- en Telefoondienst uitgegeven zijn, dan vraagt men zich af: is het langer verantwoord op deze manier gelden beschikbaar te stellen voor de dienst.”
In het voorlopig verslag op de begroting 1948 lezen wij: ,,Het is een notoir feit dat handel en scheepvaart ernstige klachten hebben om de diensten, welke ’s Landsradiodienst verricht.” Verder: ,,Zij zijn nog steeds van mening, dat de economische zijde van dit bedrijf verontachtzaamd wordt en dat het organisatorisch niet in elkaar zit als het behoort. Daar de Staten, gelijk hiervoren opgemerkt, zelf in dezen niet tot beoordeling bevoegd zijn, verzoeken zij het Bestuur op korte termijn een deskundig onderzoek naar dit bedrijf alsook dat van de telefoondienst te laten instellen.”
In het eindverslag op de begroting 1949 staat bij artikel 70401: ,,Naar de mening van verscheidene leden is deze dienst niet op economische wijze opgezet, wat hun niet zou verbazen, daar de leiding van deze dienst niet voor haar taak berekend is. Enkele leden verklaarden dan ook niet langer bereid te zijn hun stem aan dit artikel te geven.” Op bladzijde 500 van de notulen van 28 december 1949 staat het volgende: ,,Het is blijkbaar het Bestuur nog niet duidelijk, dat de Staten aan de Lands Radio- en Telefoondienst geen grote bedragen willen toestaan. De Staten hebben geen vertrouwen in de leiding van deze dienst en daarom worden de bedragen afgestemd en zullen ze telkens afgestemd worden.”

Levensgevaarlijk
,,Op bladzijde 593 staat voorts, dat het Bestuur aan de Staten mededeelde dat de radiomasten te Bonaire levensgevaarlijk en onbruikbaar waren, hetgeen volslagen in strijd met de waarheid was. De masten zijn thans geschilderd, staan er nog en zullen nog jarenlang kunnen meegaan. Mijnheer de Voorzitter, ik heb niet alles opgenoemd, wat er al zo in de loop van de jaren over de Radio- en Telefoondienst werd gezegd en werd geschreven door de Staten. Hetgeen ik voorlas, geeft echter een beeld ervan.
En nu staan de Staten voor het feit dat zij jarenlang hebben beweerd dat de Radio- en Telefoondienst een warboel was en dat zij thans voor zich hebben gehad een geheim rapport van de bedrijfseconoom, die aangesteld werd op initiatief van de Staten. En over dit rapport mogen zij niet spreken, althans niet over de inhoud ervan. Mijnheer de Voorzitter, ik vraag mij nogmaals af: Waarom mag aan dit rapport geen ruchtbaarheid gegeven worden? Wat kan de reden zijn wat zou de reden kunnen zijn? En dan moet ik de vraag stellen - en ik moet dat doen - kan het zijn, dat het rapport geheim moet blijven, omdat de waarnemend directeur van de Landsradio- en Telefoondienst aangetrouwde familie is van het lid van het College van Algemeen Bestuur (CAB), belast met Verkeer en Vervoer? Dat zóu een reden kunnen zijn, Mijnheer de Voorzitter, doch het zou zeer, zeer te betreuren zijn indien dat de reden van de geheimhouding zou kunnen zijn. Mijnheer de Voorzitter. Ik ben niet tevreden met de maatregelen die het Bestuur heeft genomen. Men heeft weliswaar de directeur van de Lands Radio- en Telefoondienst ontslagen, doch daarmede alleen heb ik geen vrede. Ik ben van mening dat bij lange na niet voldoende is geschied en dat er meer moet geschieden. Ik zou aan het lid van het College van Algemeen Bestuur voor Verkeer willen vragen of naar zijn mening na het ontslag dat aan de directeur van de Lands Radio- en Telefoondienst werd gegeven, bij die dienst genoeg georganiseerd is en de zaak dus nu in orde is. Ik ben namelijk bang, Mijnheer de Voorzitter, dat er nog meer rapporten uitgebracht moeten worden voor en aleer dit lid van het College van Algemeen Bestuur maatregelen neemt. Ik hoop niet, dat ik ten antwoord krijg dat er eerst een nieuwe directeur moet komen en dat daar wel een half jaartje mee heen zal gaan en dat deze zich dan eerst een jaartje moet inwerken, alvorens hij de problemen hier kan overzien. Dat zou namelijk betekenen dat de zaak tot ver in 1952 op de oude voet zou worden voortgezet. Indien dit de vooruitzichten zouden zijn, Mijnheer de Voorzitter, zou het dan niet beter zijn, indien de Staten dit lid van het CAB, dat blijkbaar niet in staat is de bedrijfseconomische hervormingen bij de Lands Radio- en Telefoondienst door te voeren, vriendelijk maar dringend in overweging gaven maar weer rustig naar de afdeling - Oh, ironie van het lot!! - Economische Zaken terug te gaan??

LodewijkGerharts

Als wij dit boek eens bekijken, mijnheer de voorzitter, en als wij daarin eens gaan zoeken, of er punten van overeenstemming zijn tussen de stellingen van Hitler en de daden en stellingen van de heer Da Costa Gomez, dan springen er direct een aantal in het oog. Immers hoe vertaalt u ‘Mein Kampf’ in het Papiaments mijnheer de voorzitter? ‘Mi lucha’, ‘Nos lucha’ is dat in het Papiaments; dat is het begin. Hitler had een leider, de heer Da Costa Gomez heeft een ‘bodyguard’. Hitler had een Hitler-jugend, de heer Da Costa Gomez heeft een Gomez-jugend. En wat is er een paar weken geleden met deze laatste gebeurd, mijnheer de voorzitter? Er was hier op Curaçao een begrafenis op Pietermaai; er werd een vrouw begraven. Toen de stoet van de kerk naar het kerkhof ging, werd zij voorafgegaan door een aantal meisjes in uniform van de Gomez-jugend. Toen deze meisjes door de pastoor of de pater van Pietermaai de toegang tot het kerkhof werd ontzegd op grond van het feit, dat de pater meende dat op een kerkhof geen mensen in politieke uniformen moeten worden toegelaten, hebben deze meisjes de pater uitgejouwd.
Plotseling riep Pa, uit de Penstraat, die daar pasteitjes bakt en deze meisjes traint: ,,Voorwaarts, mars”, en zij marcheerden het kerkhof op! Het is een veeg teken, mijnheer de voorzitter, wanneer hier op Curaçao kleine meisjes kunnen worden gedrild voor dergelijke dingen. En dan vind ik het niet het ergste, dat een kerkhof zou worden misbruikt voor het maken van politieke propaganda, maar wel, dat de zielen van die kinderen worden vergiftigd, dat vind ik het allerergste, mijnheer de voorzitter.

Gevaar boven Curaçao
Het is het gevaar, dat hier boven Curaçao hangt, dat hier kinderen worden misbruikt om politieke doeleinden na te streven. En die bacil, die pestbacil moet worden uitgeroeid en zo snel en zo hard mogelijk! Hitler had zijn ‘Braune Haus, in München meen ik: in de Penstraat is er een ‘Cas di Pueblo’.
Ambtenaren, die Hitlergezind waren, kregen promotie, andere gingen eruit of hen werd het leven onmogelijk gemaakt. In de laatste weken is het ook hier gebeurd, mijnheer de voorzitter, dat ambtenaren op het matje werden geroepen, omdat zij niet aangesloten waren bij bepaalde politieke partijen. Het komt niet te pas, dat men kijkt naar de politieke richting van een ambtenaar.
Een ambtenaar moet worden bekeken alleen op zijn capaciteiten en nergens anders op. Onder Hitler was het in het begin nog mogelijk vergaderingen te houden; kort daarna werden die vergaderingen uiteengeslagen door de ‘garden’ van Hitler en nog later werden de vergaderingen verboden en nog later hoefde men niet meer te verbieden, want de tegenpartij was in kampen gestopt of gefusilleerd. Ook hier zijn reeds stemmen opgegaan, mijnheer de voorzitter, om de vergadering te verbieden, om het vrije woord te beteugelen, want de tegenpartij mag niet laten horen, dat zij ontevreden is; een zeer groot gevaar!

Oefening met stokken
Hitler had zijn ‘Leibstandarte Adolf Hitler’, zijn lijfgarde. Hier op Curaçao worden, naar ik meen op Coral Tabak, 60 mannen geoefend, tot nu toe met stokken - nog niet met geweren - om ze te gebruiken als soldaten.
Zij worden voorbereid, niet om daar maar altijd soldaatje te spelen met een stok, maar om, wanneer het nodig is, ons kort en klein te slaan en ons in kampen te stoppen, wanneer men eenmaal de macht in handen zou kunnen krijgen, mijnheer de voorzitter! En daaraan moet een eind worden gemaakt! Dat zijn dingen, die niet horen te gebeuren onder de Nederlandse vlag! Dit is een schánde voor de Nederlandse vlag!
En nu vraag ik: wat heeft het Bestuur gedaan om daar een einde aan te maken? Niets, mijnheer de voorzitter! En waarom niet? Omdat dezelfde man, die dit heeft georganiseerd, in het CAB zit en Justitie onder zich heeft, zodat alles met de mantel der liefde wordt bedekt! Dat was de tactiek van Hitler ook, mijnheer de voorzitter. Organiseren en in de regering de macht houden, zodat alle smerigheid kan bedekt worden! Misschien vindt u ‘smerigheid’ een vuil woord, mijnheer de voorzitter, maar ik weet er geen ander woord voor. Op die manier is het mogelijk in een land onder de Nederlandse vlag nog dingen te doen, die wijzen op een ‘isme’, hetzij fascisme of communisme; het hindert niet hoe het heet.
Ik herhaal, hetgeen ik zo even heb gezegd, mijnheer de voorzitter: deze bacil moet worden uitgeroeid, het mes moet er nu in, het moet er uitgesneden worden als een kanker in een maatschappij en wel onmiddellijk, mijnheer de voorzitter! Hier mag niet mee gewacht worden! Al deze nonsens moet gestopt worden en wij hebben de macht om dit te stoppen!
Ik vraag ook de mensen, die aan de overkant aan de tafel zitten om mij te helpen die macht te stoppen door straks te stemmen voor deze motie en te laten zien, dat zij het volk van Curaçao en de Bovenwindse Eilanden en Aruba liefhebben en dat zij het volk niet zullen verraden en niet een tactiek à la Hitler, à la Mussolini, à la Stalin zullen steunen!
Ik moge hieraan toevoegen, mijnheer de voorzitter, dat op het ogenblik de gouverneur van de Nederlandse Antillen nog steeds verantwoordelijk is voor het Bestuur van deze Antillen en de gouverneur nog steeds enige tijd verantwoordelijk zal blijven. En wanneer het hier mis gaat, wanneer hier chaos ontstaat, wanneer iets ontstaat, dat niet goed is, is de gouverneur van de Nederlandse Antillen daarvoor medeverantwoordelijk!

Statenvergadering 13 november 1950
BEGROTING 1950
Mijnheer de voorzitter. De Tweede Kamer der Staten-Generaal is deze maand met de behandeling van de Rijksbegroting voor 1951 aangevangen en wij, de Staten van de Nederlandse Antillen, beginnen vandaag aan de behandeling van de begroting voor het jaar 1950, dat over 48 dagen zal zijn afgelopen. Het is wel een schrille tegenstelling, mijnheer de voorzitter. En wij moeten ons in de allereerste plaats afvragen: Is dat altijd wel zo geweest? Het antwoord is: neen, het is niet altijd zo geweest.
De begroting voor 1946 werd behandeld op 31 mei 1945;
De begroting 1947 werd behandeld op 31 mei 1946;
Die voor 1948 werd behandeld op 29 mei 1947 en toen.......
kregen wij ons eigen Bestuur. Geweldige vertragingen deden zich voor in de behandeling en beantwoording van de stukken en zo werd het 28 december 1949, alvorens de begroting voor datzelfde jaar in behandeling kon worden genomen, waardoor van een ernstige behandeling geen sprake kon zijn.
Ik heb bij de behandeling van die laatste begroting als verzachtende omstandigheid genoemd, dat ik mij er volkomen van bewust was, dat het toenmalige College van Algemeen Bestuur met een erfenis zat, doch de vertragingen, die zich hebben voorgedaan waren desalniettemin, schrikkend. En ook thans weer, mijnheer de voorzitter, zijn wij bijna aan het einde van het jaar 1950 en eerst hedenmorgen zullen wij aanvangen met de behandeling van de begroting van het lopende jaar. Wat voor zin heeft het eigenlijk?
Bij de behandeling van de Eilandenregeling heb ik mij afgevraagd, of wij bereid zijn het werk zelf te doen, of wij de mensen hebben, die bereid zijn en de kennis hebben dit land te besturen en thans vraag ik wederom: heeft de coalitie niet herhaaldelijk overduidelijk bewezen niet te kunnen beschikken over voldoende bekwame krachten? Kijk naar dit College van Algemeen Bestuur! Waar is het lid voor Openbare Werken? Het is er niet. Kijk naar de behandeling van deze begroting. Op 9 mei 1949 werd de begroting voor 1950 door het Bestuur aan de Staten aangeboden. Dit is 1 jaar en 6 maanden geleden. Het voorlopig verslag werd vastgelegd op 4 augustus 1949. De Memorie van Antwoord van het Bestuur kwam 6,5 maanden later, namelijk op 16 februari 1950! Het Eindverslag verscheen op 5 mei 1950. De nota naar aanleiding van het Eindverslag verscheen op 31 juli 1950. Toen de Staten gereed waren om de begroting in openbare vergadering te behandelen, kwam het Bestuur op 4 september 1950 met het vervolg, het beruchte vervolg mag ik wel zeggen, op de Nota naar aanleiding van het Eindverslag. Tien dagen later antwoordden de Staten op dit vervolg van de Nota. Doch het moest wederom 40 dagen duren, namelijk tot 25 oktober 1950, alvorens wij van het Bestuur - van dit CAB - een antwoord op het verslag op de vervolgnota mochten ontvangen. Veertig dagen had het CAB nodig om een antwoord samen te stellen naar aanleiding van een nota, waarin het Bestuur zelf verondersteld, dat de kwestie binnen een week kon worden opgelost.
Een ander voorbeeld van het zelf-kunnen is het ontwerp Eilandenregeling, samengesteld door de Intellectuelengroep van de Nationale Volks Partij. Want welke enormiteit staat daarin op pag. 28? Het volgende: ‘Immers de toestand, zoals deze thans is, namelijk een gezaghebber voor het gehele eilandgebied (der Bovenwinden) met een ondergezaghebber op elk der eilanden Saba en St. Eustatius bestaat nog slechts tien jaren, voor die tijd waren er ook gezaghebbers op Saba en St. Eustatius’.
Dit moet geschreven zijn door de knappe koppen van de Nationale Volks Partij, doch de historie is iets anders.
De waarheid is, dat reeds meer dan dertig jaren de Bovenwinden één gezaghebber voor het geheel hebben en twee ondergezaghebbers voor de andere eilanden.

LodewijkGerharts

Notulen 9 juni 1949

,,L.D. Gerharts, Mijnheer de Voorzitter. U wilt mij toestaan in de eertse plaats U en de heer Voges van harte geluk te wensen met de benoeming tot Voorzitter en Ondervoorzitter van de Staten van de Nederlandse Antillen, waaraan ik wil toevoegen dt U op mijn steun - en ik geloof ook wel op die van alle leden van deze Staten - kan tekenen bij de uitvoering van Uw taak. De bewoordingen, die U heeft gehoord en die neergelegd zijn in de motie van de heer Jonckheer, onderschrijf ik ten volle.
LodewijkGerhartsIk heb reeds in twee vorige vergaderingen gezegd, waarom ik aan dit huidige College mijn vertrouwen niet kan schenken. Ik heb gezegd, dat dit College niet rust op een brede basis en bovendien dat dit College bestaat uit personen, die niet capabel en onkreukbaar zijn. Maar bovenal, Mijnheer de Voorzitter, zou ik hedenavond daar nog iets bij willen voegen; de noodzaak dwingt mij daartoe.”

Notulen 5 april 1946
Over autonomie
L. Gerharts: ,,Mijnheer de Voorzitter, wij kunnen hier nu wel mooie redevoeringen houden en naar voren brengen dat wij zulke warme voorstanders zijn van autonomie, maar in de eerste plaats wordt naar onze daden omgezien en dan moet mij toch wel van het hart, dat de eilanden buiten Curaçao van de welwillendheid der Staten om autonomie te verlenen, nog maar bitter weinig hebben gemerkt.
Ik wil U hierbij in herinnering brengen hoe enige maanden gelden voor Bonaire een klein bedrag werd aangevraagd voor de verlenging van de pier, hetgeen voor Bonaire van groot en algemeen belang was en op dat ogenblik zeer voordelig kon worden uitgevoerd. De Staten hebben dat kleine bedrag niet toegestaan; Bonaire was afhankelijk van de beslissing der Staten, het heeft geen autonomie en moest het zonder de verlenging stellen.”

23 mei 1949
Geen quorum
,,Mijnheer de Voorzitter. Wij spreken hedenavond voor de lege stoelen van de Regeringspartij, maar bovenal voor de lege stoelen van het College van Algemeen Bestuur en, indien ik mij goed herinner, was het juist Dr. Da Costa Gomez die in de oude Staten altijd hevig fulmineerde, wanneer er hier een vergadering werd gehouden en er was niemand van het Bestuur aanwezig. De heer Da Costa Gomez geeft hedenavond het voorbeeld, zoals het niet moet zijn. Hij geeft de schijn bang te zijn voor ons en komt hier niet, noch met zijn ‘Regeringspartij’ noch met zijn College van Algemeen Bestuur. En wanneer wij nu eens bekijken, Mijnheer de Voorzitter, wat er in de vorige vergadering is gebeurd. Ik mag dat wel eens even aanhalen speciaal de stemming, waarbij de voordracht voor voorzitter en ondervoorzitter moest worden opgemaakt. Ik werd door U aangewezen de stemmen op te nemen en was daarbij in gezelschap - als ik mij goed herinner - van de heren Cruger en De Cuba. De stembriefjes hebben wij opgehaald en daarna opengemaakt. De heren De Cuba en Cruger hebben de papiertjes opengemaakt en de namen voorgelezen; ik heb dat gecontroleerd en gaf ze daarop aan de Griffier. De Voorzitter van die vergadering controleerde op zijn beurt weer. De uitslag was een grote verrassing voor de heren van de Regeringspartij, want U werd gekozen als Voorzitter en tot mijn grote verbazing moest ik de volgende dag vernemen, dat in het holst van de nacht, om twaalf uur, de heer Da Costa Gomez, ‘Minister-President van de Nederlandse Antillen’, hier binnensloop, vergezeld van mijn geachte collega van Bonaire, Thomas Mauricio Marchena, en in de prullenmand ging zoeken naar de stukjes van de stembriefjes.
Wat hier op Curaçao en ook op Aruba is gebeurd, moet verkondigd worden en moet aan de grote klok worden gehangen, dat moet in de eerste plaats ter kennis van de Nederlandse Regering en van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen gebracht worden, voor zover deze daarvan nog niet op de hoogte is.”

Mein kampf
,,Het was op 10 mei 1949 negen jaar geleden, dat de Hitlerhorden Nederland, België en Frankrijk binnenstroomden en daar trachtten beschaving te brengen die het almachtige Duitsland daar meende te mogen brengen. Dit binnendringen van deze Hitlerhorden was een van de finale episoden die Hitler zich had gedacht en die hem zouden brengen tot overheersing van Europa en overheersing van de wereld. Dat is niet zo plotseling bij Hitler opgekomen, Mijnheer de Voorzitter; hij heeft daar vijftien jaar over gedaan.Vijftien jaar lang heeft hij gestudeerd en zijn eerste pogingen om zijn bedoelingen naar voren te brengen dateren van 1924, toe hij dit boek heeft uitgegeven Mein Kampf. Dit beruchtte Mein Kampf, waarin precies te lezen staat hoe langzaam maar zeker een volk kan worden voorbereid een dictator en een kleine groep geestverwanten blindelings te volgen. De daden die in dit boek staan en de theorieën, die daarop volgen, hebben de wereld doen zien, dat door leugens geloof wordt gehecht, intense propaganda en discipline een keine groep mensen, de minderheid, de macht in handen kan krijgen door het volk, dat zij belogen, te gebruiken en dan ditzelfde volk in slavernij onder te dompelen. De wereld heeft dit drama zien aankomen, een heel langzaam drama, maar de wereld was in die tijd met complete blindheid geslagen, later toen het gevaar groot werd en men zag dat de wereldvrede in gevaar kwam, heeft men getracht dit gevaar te stuiten. Maar dieven en moordenaars kan men niet bevechten met een paraplu, men moet ze bevechten met dezelfde wapenen, die zij gebruiken en de wereld is daar zeer laat toe overgegaan en dat heeft veel bloed gekost. Maar dit boek, Mijnheer de Voorzitter, is een leerboek voor zeer velen. De redevoeringen van Hitler en van Goebbels, de aartsleugenaar, hebben er het hunne bijgedaan en veel mensen hebben getracht aan de hand van de stellingen van dit boek Hitler’s en Goebbels’s macht te krijgen in de landen, waar zij woonden en zij zijn in vele landen daarin geslaagd.”

Kleine minderheid
,,In dit boek kan men zien hoe men met een kleine minderheid de meerderheid kan overmeesteren en dan de meerderheid kan vermorzelen. En nu in deze tijden, Mijnheer de Voorzitter, maken wij in de Nederlandse Antillen iets dergelijks mee - heel in het klein - en wel in de persoon van de heer Dr. Da Costa Gomez. Ik heb veel respect voor de kennis en het vernuft van de heer Dr. Da Costa Gomez. Echter, Mijnheer de Voorzitter, het wordt nu tijd een woord van waarschuwing te doen horen, want aan de zeer geslepen en ik zou haast zeggen, de overmoedige wijze, waarop de heer Dr. Da Costa Gomez in korte tijd, gedurende welke hij lid is van het College van Algemeen Bestuur, dingen heeft gedaan, die eigenlijk niet gedaan behoren te worden, moet nu een einde worden gemaakt. Zeer waarschijnlijk zal men het belachelijk vinden dat ik de heer Dr. Da Costa Gomez vergelijk met Hitler, een mensenmoordenaar in het groot. Ik geloof niet, dat iemand de heer Dr. Da Costa Gomez als een mensenmoordenaar zou willen aanwijzen; ik geloof ook niet, dat hij het is. Maar toch moeten wij oppassen, dat wij niet te hard lachen, want ook in Europa heeft men in het begin toen Hitler probeerde daar allerlei kunstgrepen toe te passen, zeer hard gelachen. En toen meneer Mussert in Nederland in een bioscoop kwam, heeft men hem daar ook voor de gek gehouden met zijn tante. Men heeft in het beging vooral gelachen, maar naderhand lachte men niet meer; naderhand moest men huilen, bloed huilen. En wij moeten voorkomen en trachten te voorkomen, Mijnheer de Voorzitter, dat ooit hier op de eilanden van de Nederlandse Antillen gehuild zal moeten worden over zaken die wij nu nog kunnen stoppen.”

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar algemeen@antilliaansdagblad.com. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is XCG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.

Top Tags afgelopen week

Geen tags gevonden.