De verstandhouding in het Bestuurscollege werd voortdurend slechter. De Gezaghebber kon niet aan de nieuwe rechtsorde wennen. Hij en gedeputeerde Soree bedisselden alles, lieten Heitkönig en de Raad buiten beslissingen en dat culmineerde in twee moties.
De Gezaghebber had een vestigingsvergunning afgegeven, zonder die in een vergadering van het Bestuurscollege te bespreken en in een motie werd de Gezaghebber verzocht de verleende vergunning in te trekken, daar de gedeputeerden niet waren gehoord (Soree wist er wel van af) en het beleid van de Gezaghebber en de gedeputeerde Soree werd afgekeurd.
In de tweede motie werd geconstateerd, dat er sedert enige jaren een grote ontevredenheid op het eiland was omtrent de Gezaghebber. Dat herhaalde malen bij het Landbestuur werd geklaagd, zonder dat een verbetering intrad. Dat de gedeputeerde Heitkönig zich per brief over het gebrek aan samenwerking heeft beklaagd. Dat noch de Gezaghebber, noch Soree in deze drie weken op de brief hebben gereageerd. Dat hierdoor het vertrouwen van de Raad in de Gezaghebber en Soree geschokt is, zeggen het vertrouwen in de heer Soree op en keuren het beleid van de Gezaghebber af. Soree was directeur van de Schunck’s Kleding Industrie (later Cambes).
Beide moties werden aangenomen met 6 stemmen voor de heer Abraham tegen. Aangezien na een week geen reactie was gekomen van de beide heren, schreven de leden van de Raad Heitkönig, B.J. Martis en L.D. Gerharts, dat zij niet bereid waren verder aan beraadslagingen deel te nemen. De heer Soree trad af.
Dit alles gebeurde in de vergadering van de Raad van 7 september 1951, drie maanden na de eerste vergadering van de pas gevormde Eilandsraad!
Op 21 september vertrok ik voor enige weken naar Nederland.
Gedeputeerde
In juli 1952 deelde mevrouw Heitkönig mede, dat zij als gedeputeerde wenste te bedanken. In de vergadering van 6 augustus 1952 werd ik tot gedeputeerde gekozen en moest ik bedanken als lid van de Staten, Julio Abraham werd toen daar mijn opvolger.
Ik had gevolg gegeven aan de verzoeken van velen om de functie van gedeputeerde op mij te nemen. Ik had dit, achteraf gezien, niet moeten doen, omdat er nog zo weinig diensten aan het Eilandgebied overgedragen waren. Curaçao trok steeds aan de belangrijkste touwtjes.
Wij waren in 1950 begonnen aan een campagne voor de verkiezingen in 1951 (Eilandsraad) en wij zouden een openbare vergadering op Rincon houden, in de koraal van de school. Juist toen ik naar Rincon zou gaan kreeg ik bericht van Curaçao dat in de Commissie ad Hoc, inzake de Eilandregeling, geadviseerd werd dat het arme Bonaire geen zelfstandigheid in eigen aangelegenheden kon worden verleend, daar het eigenlijk onmondige armoedzaaiers waren. Onze vergadering werd bezocht door zo’n 600 personen, voor Rincon niet kwaad, en ik legde uit wat er aan de hand was en we stelden voor een telegram te zenden aan de Staten met kopie aan alle kranten. Dat telegram luidde:
“Aan de Staten van de Nederlandse Antillen – Curaçao
“de bevolking van Rincon en omgeving te Boniare, in vergadering
“van de Verenigde Bonairiaanse Partij (Partij Bonairiano UNI) ten
“getale van zes honderd personen bijeen, kennis genomen hebbende
“van de door de regering aan de pers verstrekte mededeling inzake
“toekenning van zekere zelfstandigheid aan Aruba en Curaçao waarbij
“niet wordt genoemd het eiland Bonaire, protesteren hiertegen onder
“mededeling dat zij van mening zijn niet gelijk te moeten worden gesteld
“met Bovenwinden waar belastingvrijdom heerst, doch wel met Curaçao en
“Aruba aangezien zij zelfde verplichtingen hebben als bewoners van die
“eilanden;
“voorts van mening zijnde dat een zekere zelfstandigheid voor Bonaire
“eveneens gewenst en uitvoerbaar is; brengen het vorenstaande ter
“kennis van de Staten en hebben Statenlid Gerharts verzocht standpunt
“Bonaire in uw vergadering te verdedigen”
Julio Abraham, voorzitter PBU
De voorzitter van de Commissie ad Hoc was W.R. Plantz, die in de twintiger jaren Ontvanger op Bonaire was geweest en ook enige malen waarnemend gezaghebber, toen Bonaire inderdaad een vergeten eiland was en het was de heer Plantz niet mogelijk zich uit de sfeer van die jaren los te maken, zoals uit het rapport bleek.
De behandeling van het rapport van de Commissie ad Hoc wordt hierna behandeld onder het opschrift ‘Staten’.
Eigen partij
De verkiezingen voor de Eilandsraad waren op 4 juni 1951 gunstig verlopen, Julio Abraham had veel stemmen als nummer 1 op de lijst gekregen en begon zijn plan voor een ‘eigen’ partij uit te werken. In 1951 bezocht hij de vergaderingen van de Eilandsraad regelmatig, doch in 1952 reeds kwam hij viermaal en liet zesmaal verstek gaan. In 1953 van hetzelfde laken een pak en in 1954, waarin de Statenverkiezingen zouden worden gehouden, gevolgd door Eilandsraadsverkiezingen, kwam hij op 24 april ter vergadering, doch hij verscheen niet op de andere achttien.
Wel zond hij brieven met vragen naar het Bestuurscollege. Over kinderbijslag. Loonsverhogingen, uitkeringen aan behoeftigen. Zelfs wanneer het Bestuurscollege een punt op de agenda plaatste, dat een verbetering van de inkomsten van de arbeiders was, zond hij een brief in met hetzelfde voorstel, nadat hij een ‘tip’ had gekregen van een partijgenoot op het bestuurskantoor.
Al die brieven kwamen natuurlijk in de kranten. De antwoorden niet. In de antwoorden stelde hij geen belang; de vragen waren nuttig; aan de antwoorden had hij niets. Maar wanneer op zijn brieven negatief werd geantwoord - en het Bestuurscollege moest antwoorden - kon hij zeggen dat men zijn voorgestelde verbeteringen niet wilde inwilligen. En wanneer het voorstel van het Bestuurscollege werd aangenomen, dan wees hij erop dat zijn verzoek succes had gehad. Een slimme tactiek. Geïnspireerd door zijn helpers te Curaçao.
En zo werd het Bestuurscollege door de voorzitter van de ‘regeringspartij’ in het defensief gedrongen. Want de verhogingen werd door de landsregering afgekeurd en niet toegestaan. En zo kon hij laten zien en horen, dat hij toch goede voorstellen gedaan had voor de bevolking, maar dat verdraaide Bestuurscollege wilde het niet.
Er was geld genoeg!
Het peil van de vergaderingen daalde: men stevende af op demagogie.
Wij begrepen die tactiek heel goed en Sjon Bubu (A.E.) Booi en wij bespraken de mogelijkheid een gezamenlijke lijst in te dienen. Want, zei ik, zijn aanhang zal groeien en dan verslaat hij ons. Met een gezamenlijke lijst hebben we nog een kans. En voegde ik eraan toe uit de geschiedenis leert men, dat een partij ook te lang aan het bewind kan blijven en dan keert het kiezerscorps zich om en gaat een ander proberen.
De Statenverkiezing van 1954 wonnen wij met 1.150 tegen 1.004 stemmen, doch de Eilandsraadsverkieziingen in 1955 verloren wij met 1.181 tegen 1.152. Een verschil van 29 stemmen.