De autonomie, die de vrijheid bracht aan het ‘geknechte’ volk, heeft aan vele mensen voordelen gebracht. In de verkiezingscampagnes, die telkenmale in hevigheid toenamen, werden aan de trouwste volgelingen beloften gedaan en die moesten natuurlijk, althans gedeeltelijk, worden ingelost.
Het resultaat was, dat het aantal ambtenaren met grote snelheid groeide. Er werden dan nieuwe verordeningen uitgebracht en oude wetten werden afgestoft, zodat de nieuwelingen in het ambtenarendom ook iets te doen kregen. Nu was het bestuur van Curaçao altijd zeer bezorgd geweest voor de bevolking, dat willen zeggen de bevolking van Willemstad en naaste omgeving. De mensen die in Banda Abou en Banda Ariba woonden hadden niet het tere gestel van de stadslieden en hadden niet dezelfde zorgzame verzorging nodig.
Een van de maatregelen was, dat wanneer men te Banda Abou geitenvlees kocht, men moest zorgen, dat men niet meer dan tien kilo vervoerde. Op de Kleine Berg, tussen Westpunt en de hoofdstad, was een wachtpost en elke auto werd aangehouden en er werd gecontroleerd of er, en zo ja hoeveel, vlees werd vervoerd. Ik zeg elke auto, er werd wel eens iets door de vingers gezien, wanneer de bestuurder een hoge politicus was of een ver familielid, maar toch ook de gewoner burger wist wel raad. Had een familie besloten zaterdag vlees te gaan kopen bij Westpunt en had men meer dan tien kilo nodig, wel, dan ging men met twee auto’s en elk nam negen kilo mee en zo kwam men thuis met het volle pond.
Er werd, heus en waarachtig, bij wijze van uitzondering, ook ervoor gezorgd dat de goede bevolking van Bonaire geen vlees uit Curaçao kreeg, dat niet voorzien was van een stempel van de keuringsdienst. Er waren lekkerbekken te Bonaire, die zo nu en dan een paar runderlapjes of een biefstuk wilden hebben.
En zo op een keer, toen ik terug wilde reizen na een Statenvergadering, vroeg een goede vriend of ik een pakje met wat rundvlees wilde meenemen naar Bonaire. En dat deed ik natuurlijk. In die tijd (1955) was de douane erg nieuwsgierig en vroeg op het vliegveld te Curaçao wat er in de kartonnen doos zat, die ik bij mijn bagage had. Ik zei: rundvlees. Had ik nu maar gezegd, dat er schoenen in zaten, maar ik was mij van geen kwaad bewust en zei dus dat het rundvlees was in een winkel gekocht en dus gekeurd.
Vroeg de douaneman: ,,Heeft u een vervoerbiljet met een keuringsstempel?” Ik zei dat ik het niet had en voegde er aan toe dat het vlees niet voor de verkoop was maar voor eigen gebruik. Niks aan te doen, ik moest het laten keuren en voor een papier met stempel zorgen. Ik weg in een taxi naar Parera, waar de keurmeester zat. Ik naar binnen en zei: ,,Meneer, ik heb een doos met vlees, kunt u dat hier misschien even keuren?” ,,Heeft u het vervoerbiljet, meneer?” ,,Ja”, zei ik. ,,Hier is het.” Hij nam het aan, pootte een stempel erop en een handtekening en gaf het terug. Ik weer: ,,Moet u het vlees niet zien?” ,,Meneer, denkt u dat ik dat vlees hier kan keuren? Ik geloof best dat u geen rot vlees meeneemt en u moet een stempel en een handtekening hebben en die heeft u. Goede reis.” Ik terug naar Hato en iedereen was happy behalve ik, want dat had me een tientje gekost.
Naderhand heb ik nooit meer gezegd dat er vlees in een doos zat die ik bij mij had.
In de vergadering van de Eilandsraad van 7 juni 1956 sprak ik over de vleeszendingen van Bonaire naar Curaçao.
Ik had intussen ontdekt dat er een Publicatieblad bestond inzake vleesvervoer (P.B. 1933 nr. 17) en daarin stond: ‘Geen vlees mag tot gebruik in de kring in het verkeer worden gebracht (enz. dan na goedgekeurd en van een door de Directeur vastgestelde goedkeuringsstempel voorzien te zijn’. Lees goed: IN DE KRING. De kring liep van Willemstad tot Rio Canario en tot Marie Pampoen en daarbuiten woonde alleen maar mensen zoals wij op Bonaire, mensen met sterke magen, die niet dood gaan van een beetje vlees dat geen goedkeuringsstempel heeft gekregen.
Nu werden hoeveelheden tot en met 10 kg zonder stempel doorgelaten, zoals hiervoor beschreven. Maar dat was vlees van Curaçao, van Banda Abou. Maar voor het gevaarlijke vlees van Bonaire, waaraan geen mens te Bonaire ooit gestorven was, werden speciale normen gesteld. Natuurlijk was de verordening gemaakt voor de handel in vlees en niet voor de burger, die aan een familielid wat vlees toezond. En het was dus heerlijk om die zeilschepen van Bonaire op zondagmiddag eens danig te onderzoeken en zo werden in beslag genomen:
10½ pond vlees voor Nilio Isidora wonende te Fuik 66 Curaçao, 7 pond vlees voor Sjon Ma Booi, te Willemstad, 10 pond vlees voor Irma Thode, Pampanosstraat, Marie Pampoen, 14 pond vlees voor Reinaldo Felix, passagier aan boord van het zeilschip ‘Lourdes’.
Maar wanneer men nu 20 kg vlees met de KLM naar Curaçao zendt, dan is er niemand die hiervan iets zegt, want dat komt aan op Hato, buiten de KRING en werd dan natuurlijk binnen een kwartier binnen de kring gereden, ter detrimente van de zwakke inwoners van Willemstad en omgeving. En wij van Bonaire, wel, wij konden alle vlees eten, niet beschermd door de ambtenarij van Willemstad.
Kippen
In dezelfde vergadering van de Raad sprak ik over kippen.
Er was namelijk nog een bepaling in het leven geroepen ten aanzien van de import van kippen van Bonaire, die de gezondheid van de bevolking van Curaçao bedreigden.
Ik sprak in de Eilandsraad als volgt: ,,In mijn brief van 9 mei, mijnheer de voorzitter, schreef ik ook over een stel kippen, dat maar heen en weer vaart, aan boord van de ‘Lourdes’ als waren zij allemaal kapiteins Van Der Decken van de ‘Vliegende Hollander’. Die kon nergens landen want van deze kippen waren de geboortebewijzen zoekgeraakt. Ze waren er wel geweest, maar ze waren weggewaaid, de zee in. En daar gaan die kippen heen en weer. Ze zijn nu in de pot van de ‘Lourdes’ terechtgekomen, op mijn advies.”
,,Hieromtrent schreef de gouvernementsveearts aan mij via u, mijnheer de voorzitter, en verwijst naar artikel 6 P.B. 1944 no. 26. En hij voegt er aan toe: ‘het minste is toch wel, dat men een oorsprongbiljet, als gebruikelijk, getekend door of vanwege de Gezaghebber overlegt’. En hier bewijst hij, dat hij er niets vanaf weet, want er wordt van geen kip een papiertje overgelegd van de Gezaghebber van Bonaire. Niemand van zijn kantoor tekent dergelijke documenten. En dat zal ik u bewijzen. Ik heb het hier voor mij liggen. Heeft u zo’n papier wel eens getekend?”
,,Dat heeft u nooit, want dat bestaat niet. Wel voor de geit. Die liggen daar bij de douane met stempeltjes erop en die worden door de douane ingevuld. Maar van die kippen niet. Voor een kip gaat men naar een dokter en dan zegt men tegen de dokter: ‘Ik heb twee kippen te verschepen’. De dokter ziet de kippen niet, doch geeft wel een verklaring dat er medisch geen bezwaar tegen verscheping van twee kippen naar Curaçao bestaat. Ik betaalde niets, doch anderen betaalden 1 gulden 2 gulden of 2,50 gulden voor zo’n document. Er werd dus een verklaring afgegeven betreffende niet gevaarlijke waren voor de bewoners van Curaçao. Wat een flauwekul.”
Dat ging nog een poosje door. De veearts te Curaçao kon de invoer van kippen verbieden indien ze gevaar voor besmetting opleverden. De reizende kippen aan boord van de schoener ‘Lourdes’ leverden gevaar op en kwamen daarom in de kookpot van het schip terecht. De ambtenarij vierde hoogtij. Op een schip werd een lammetje geboren en bij aankomst bleek dus het aantal dieren niet te kloppen met de officiële papieren. Het lammetje moest aan boord blijven en terugreizen naar Bonaire. Moedergeit werd toen ook maar teruggezonden en mocht vrij te Bonaire met haar jong landen. Later bemerkten wij dat de KRING groter was geworden en het maximum gewicht dat vrij vervoerd mocht worden, was kleiner geworden. Mevrouw Leoneta van Bonaire stuurde op 23 mei 1956 aan haar dochter te Curaçao 7 kilo geitenvlees en dat werd op Hato in beslag genomen en door de veterinaire dienst vernietigd (zou dat waar zijn?). Er was geen keuringscertificaat bij! Niemand kon te Bonaire keuren.
Op ons protest dat dit vlees niet voor handel was, doch een geschenk aan een familielid werd geantwoord ‘dat familieleden het vlees weer aan elkaar verkochten. Dat was handel’. Toen ik dat piki pieeuw noemde (vlooienpikkerij, spijkers-op-laag-water-zoeken) werd verwezen naar PB no. 159 van 1948 (die pas in werking trad op 1 december 1950) waarin staat dat alle vlees te Aruba of Curaçao ingevoerd onderworpen is aan keuring door de keuringsambtenaar. Bij afkeuring blijft het 24 uur ter beschikking van de eigenaar. Daarna pas wordt het vernietigd.
In de brief werd voorts gezegd: ‘Indien er te Bonaire belangstelling mocht bestaan vlees naar Curaçao te exporteren’ enz... ‘te mettertijd vleeskeuring te Bonaire in te voeren onder leiding van een keurmeester’.
Dat zou misschien in 1983 gaan gebeuren. In al die 33 jaren na 1950 en 100 jaar daarvoor hebben wij op Bonaire ongekeurd vlees gegeten, ook de kampbewoners die onder bescherming stonden van de Conventie van Genève. Slachtoffers die dat ongekeurde vlees aten zijn er niet geweest.
Na het in beslag nemen van de 7 kg van mevr. Leoneta zijn er geen zendingen meer in beslag genomen. Men deed het sindsdien in een handkoffertje en gaf dat mee aan een Bonairiaan die het op het vliegveld of in de haven overhandigde aan tante Bes of neef Juju.