Door Lodewijk Daniel Gerharts
Zoals ik reeds zei was er behalve de Maduro's Bank nog de Hollandse Bank in de Heerenstraat waarvan de heer Küp directeur was. Als assistent was daar werkzaam De Chene, een grappenmaker eerste klas. De kassier was de heer Van Kesteren.
Zaterdags werd door de loopjongen geld gehaald voor het betalen van de bootwerkers, kunstmatrozen en andere losse arbeiders. Soms zo’n 35.000 gulden. Dat werd bij ontvangst nooit nageteld want tellen van al dat kleine geld zou te veel tijd kosten en onze loopjongen, die al vele jaren bij de KWIM werkte, was doodeerlijk.
’s Middags had ik bij het afsluiten van het kasboek een teveel van 300 gulden in kas. Ik ging naar de Hollandse Bank en vroeg aan Van Kesteren of zijn kas klopte. Het antwoord was, dat hij geen reclame aannam, die moesten bij het in ontvangst nemen van het geld in de morgen gedaan worden en niet in de namiddag.
Zondags gingen we naar Sta. Cruz, een plantage ongeveer 20 kilometer van Willemstad, met veel vruchtbomen, zoals mango’s, mispels en kokosnoten, waar ook een heerlijk strand was, in die tijd nog schoon.
We kwamen ’s middags terug met onze gehuurde taxi die voor de rit heen en weer 25 gulden rekende, dat was per man 5 gulden, en onze dienstmaagd vertelde dat Van Kesteren enige malen aan de deur was geweest en een dringende boodschap had. We besloten de maandagmorgen maar af te wachten en ja wel, we waren nog maar nauwelijks op kantoor, of daar kwam Van Kesteren binnen. Of mijn kas klopte.
,,Meneer Van Kesteren, reclames neem ik alleen aan bij het in ontvangst nemen van geld op de bank, maar nu niet meer.” Maar hij zat zo in zijn piepzak, dat ik vroeg: ,,Is het verschil 300 pop?” ,,Ja”, zei hij. Ik kon hem vertellen dat ik die had en dat hij dat zaterdag had kunnen horen als hij mij niet zo bruusk had weggezonden.
,,Ja”, zei hij, ,,maar ik ben niet gewend dat iemand komt vertellen dat hij teveel heeft ontvangen, wel als er een tekort is.” De arme man had zondag iedereen afgelopen die zaterdag bij de bank was geweest.
Wanneer walvisvaarders op weg naar het zuiden de haven van Curaçao binnen liepen om te bunkeren - en die hadden ook een aantal kleinere hulpschepen in de vloot - dan kwamen de bemanningen aan de wal. Het waren bijna altijd Noren, ruwe klanten. Ze bezochten dan het Cabaret Pa Emilio Maduro in de Prinsenstraat en dat eindigde altijd in een fikse knokpartij, waarbij de gehele inventaris kort en klein geslagen werd. De schade werd door de kapitein betaald en over de bemanning verdeeld door inhouding op de gage.
Het was meen ik in 1928 dat de veldwachters werden vervangen door de Nederlandse militaire politie. En dat wisten de Noren niet.
Op een dag hielden de heren weer thuis in het Cabaret en daar daagde in een minimum van tijd de militaire politie op. Ik zie nog ‘Kòrsou Grandi’, een reus van een agent, in elke hand een Noor in zijn kraag vasthoudende en naast hem over de straatstenen slepende, naar het politiebureau gaan. Bij de volgende bezoeken gedroegen de heren zich behoorlijker.
In die tijd waren er geen asfalt straten. De Handelskade had een bestrating gemaakt van grote vierkante stenen. Ik schat dat ze 60 bij 60 centimeter waren. Maar in de loop der tijd waren verscheidene van die stenen wat verzakt en wanneer het flink geregend had kon het wel gebeuren dat men in plassen water stapte die zo'n tien centimeter diep waren. Het gebeurde meerdere malen dat de schepen van de KNSM aan de Handelskade aanmeerden, vooral als ze op weg waren naar Nederland en er weinig lading mee te nemen was.
Was er lading, dan werd die op grote houten lichters langszij gebracht. Dan was de Handelskade vol leven. Op andere dagen was het over het algemeen stil. Veel verkeer was er nog niet. Heel Curacao telde 25 taxi's en een paar honderd auto's. De meeste vracht werd vervoerd op karretjes met een ezel als trekdier.
In 1928 vond een uittocht van ‘Arabieren’ en Oost-Europeanen naar Curaçao plaats. De ‘Arabieren’ waren Libanezen. Ik heb ze zien ‘wonen’ in de Marktstraat. Twaalf in een kamer. Maar door hard werken zijn de meesten welgezeten, soms zeer rijke, burgers geworden.
Eén van de Oost-Europeanen die geen cent had wist er wel aan te komen. Hij bestelde bij een vertegenwoordiger van een Nederlandse fabriek voor zo’n tien mille textiel. En toen die zending aankwam bleek de man geen cent te hebben. Na een aantal maanden werd de zaak door de douane in openbare veiling verkocht. En wie kocht het? Een lieve juffrouw, ook uit Oost-Europa, die met de man samen woonde. Later trouwden ze en op die wijze hadden ze een beginkapitaaltje.
De leverancier en de vertegenwoordiger hebben hiervan nog een rechtszaak gemaakt, doch zonder enig succes. De rechter zei wel: ,,Hoe kunt u een bestelling van 10.000 gulden accepteren van een volkomen onbekende man, zonder dat u enige bankgarantie had. Onbegrijpelijk.”
Na enige tijd besloot de familie Bodenburg Hellmund te verhuizen. Op de hoek van de Klipstraat en de Witteweg was een groot huis leeg gekomen, Keizershof genaamd, en men besloot dit te huren en een pension te beginnen.
Het was een groot oud gebouw, goed onderhouden. Ik kreeg een kamertje op de bovenverdieping, waar meerdere kamers waren en ook een badkamer.
In het pension kwamen ook wonen de heren Küp en De Chene van de HBU, die weliswaar een goed salaris hadden, doch de hoge hotelkosten van ‘Americano’ moeilijk konden opbrengen. Voorts logeerde er nog een loods, die ook blij was een goed onderdak te hebben gevonden tegen een billijke prijs. Het was op Curaçao eigenlijk armoe troef voor uitgezonden krachten.
Vanuit mij kamer had ik uitzicht op de Westwerf van de KNSM en op de Annabaai. Een mooi gezicht, doch wanneer een schip voorbij ging met zwaar rokende pijp, dan moest het raam (de jaloezieën) snel gesloten worden om het roet buiten te houden.
Küp, De Chene, de loods en ik speelden vaak bridge in de zaal. Er waren kleine geschikte bridgetafeltjes en we zaten in grote ruime rieten stoelen. Op een keer leunde ik wat te ver achterover, de stoel sloeg achteruit, mijn benen die onder het tafeltje staken, namen deze op met vier potten bier en de speelkaarten en daar ging het hele geval over mijn hoofd naar achteren over de grond. Het gezicht van de bankiers was wel een daalder waard. Maar zulke dingen overkwam nooit eens een ander. Het was een specialiteit van mij de gekste streken uit te halen (per ongeluk wel te verstaan).