Notulen 13 oktober 1949
Het incident op Dakota Aruba
,,Gelukkig is het lid Gerharts niet ernstig verwond, dat was meer toeval, maar het feit op zich zelf is zeer ernstig en mag in het belang van Aruba en van de gehele Antillen nooit meer voorkomen. Ik stel daarom voor dat dit college, waarvan ik aanneem dat elk lid het voorgevallene veroordeelt, de volgende motie aanneemt: De Staten van de Nederlandse Antillen in vergadering bijeen; Vernomen hebbende, dat een lid van het College onlangs na het bijwonen van commissievergaderingen op Aruba, in het stationsgebouw ‘Dakota’ aldaar door een manspersoon, vergezeld van een groep aanhangers, onverhoeds kennelijk met voorbedachte rade en uit wraakneming op hetgeen bedoeld lid in een openbare vergadering van dit College heeft gezegd, op laffe wijze is aangevallen en verwond aan een zijner ogen; spreken hun verontwaardiging, afschuw en scherpste afkeuring over deze daad van terreur uit; uiten voorts de hoop, dat de justitie onverwijld deze zaak zal onderzoeken en spoedigst berechten; verzoeken het Bestuur afdoende maatregelen te treffen ter voorkoming van herhaling van het voorgevallen, en gaan over tot de orde van de dag.”
De motie wordt ondersteund door de heren Dussenbroek en Amelink.
De heer Plants: ,,Mijnheer de Voorzitter. Voor de goede gang van Zaken lijkt mij juist, dat deze motie zeer objectief bekeken wordt. Ik zou ook bezwaar hebben het laatste gedeelte van deze motie, omdat ik niet meegemaakt heb wat de heer Gerharts hier in de openbare vergadering gezegd heeft. Ik zou dus willen voorstellen de motie van de Tromp te doen luiden zoals door de heer Henriquez voorgesteld, echter met weglating van de passage ‘hoewel van mening dat het bedoelde lid zich op persoonlijke en beledigende wijze in dit College heeft geuit’. Ik denk dat de heer Tromp daar mee akkoord gaat. Zo is de zaak objectief gesteld en ik geloof niet, dat er een lid is, dat daartegen enig bezwaar zal kunnen hebben.”
Aanranding?
De heer Isa: ,,Mijnheer de Voorzitter. Een aanranding van een Statenlid naar aanleiding van een zich op een bepaalde wijze uitdrukken in een Statenvergadering kan in ieder geval een daad van terreur genoemd worden. Ik zie dus niet in, waarom dat woord uit de motie gelaten moet worden, want volgens mij is dat een daad van terreur!”
De heer Geerman: ,,Ik meen dat door deze motie de Staten als een soort beschermer optreden.”
De heer Isa: ,,Ik ben mans genoeg om mijzelf te beschermen, Mijnheer de Voorzitter, maar ik zou de heer Gerharts willen vragen of hij, wanneer hij aangerand wordt, dat als een daad van terreur beschouwd of niet.”
De heer Geerman: ,,Heden avond nog heeft men een ei op mijn hoofd gegooid, Mijnheer de Voorzitter.”
De heer Isa: ,,Beschouwt de heer Gerharts dat als een aanranding?”
De heer Tromp: ,,Mijnheer de Voorzitter. Ik ga akkoord met het door de heer Plants voorgestelde en wens mijn motie aldus te wijzigen.”
Na deze vergadering heeft de heer C. nog enige malen in volgende vergaderingen deze kwestie naar voren gebracht.
Hij noemde mij een vechtersbaas, ik had te Bonaire verscheidene mensen mishandeld, enz, enz. en trachtte de motie, die aangenomen was in de vergadering van 13 oktober 1949, ongedaan te maken, hetgeen hem echter niet gelukte. Het feit dat ik onverhoeds een klap op mijn bril kreeg en vastgehouden werd door twee leden van de knokploeg was de waarheid.
Vergadering van 30 augustus 1951
De voorzittershamer
In de vergadering van de Staten van 30 augustus 1951 kreeg de Staten een nieuwe voorzittershamer.
De Heer Gerharts: ,,Mijnheer de Voorzitter. Wij zijn aangeland in het autonoom tijdperk, zoals ik reeds een paar maal heb opgemerkt. Het heeft mijn aandacht getrokken, dat de voorzittershamer, die U gebruikt, een paar gebreken heeft, n.l. het beestje is tamelijkversleten en bovendien is het import. Het komt mij voor dat het een nationale hamer moet zijn en liefst niet een hamer van Aruba of Curaçao, maar een van Bonaire. Ik geloof namelijk, dat wanneer hier in deze zaal een Bonairiaanse voorzittershamer wordt gehanteerd, de orde zeer goed zal worden bewaard. Ik heb daarom een nieuwe hamer meegebracht, Mijnheer de Voorzitter. De steel bestaat uit otaheita (palu santu; bos katoen) een zeer taaie houtsoort, en de kop uit kwiehout, of wel indju, zoals dat hier heet, dat zeer hard is. Doordat de combinatie zeer soepel en zeer hard is, Mijnheer de Voorzitter, vormt zij juist, wat U hier nodig heeft. Mag ik van deze gelegenheid gebruik maken om U deze hamer, welke is gefabriceerd door de Bonairiaanse souvenirindustrie, namens Bonaire aan te bieden.”
De Voorziter; ,,Ik mag de heer Gerharts namens de Staten bijzonder bedanken voor deze mooie hamer. Het doet mij genoegen dat hij uit Bonaire komt, want alles wat uit Bonaire komt, is goed. Bovendien kan men op Bonairiaanse bodem goed hamers snijden. Ik hoop dus dat deze hamer, na overdracht van de oude aan de griffier, lang en veekl tot nut van de Staten van de Nederlandse Antillen gebruikt zal worden.”
Notulen van de Staten, 25 mei 1949
Over de autonomie
,, ‘Ik zweer trouw aan de Koning, dat ik de wet op de Staatsinrichting van de Nederlandse Antillen steeds zal helpen ondehouden en het welzijn van de Nederlandse Antillen naar mijn vermogen zal voorstaan’. Dit is het laatste gedeelte, Mijnheer de Voorzitter, van de eed, die de Statenleden bij de aanvaarding van hun ambt in handen van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen hebben afgelegd. En zo luidt ook het laatste gedeelte van de eed, die het College van Algemeen Bestuur in handen van de Gouverneur heeft afgelegd. Hedenavond is het voor de tweede maal in openbare vergadering, dat de heren van de overzijde, van de Regeringspartij, mankeren; hedenavond laten zij voor de tweede maal verstek gaan en verzuimen zij naar deze zaal te komen om te doen, wat zij beloofd hebben te zullen doen: ‘Het welzijn van de Nederlandse Antillen naar hun vermogen voor te staan’. Maar mogen wij hen nu terstond ervan beschuldigen hun eed gebroken te hebben, Mijnheer de Voorzitter? Mogen wij hen ervan beschuldigen met opzet het werk na te laten, dat zij behoren te doen? Wij mogen dat eigenlijk niet, Mijnheer de Voorzitter, al ligt het voor de hand, want het is hun onmacht, die hen verhindert hier aanwezig te zijn en deel te nemen aan het werk van de Staten. Ik heb eergisteren reeds gezegd, dat het College van Algemeen Bestuur rust op drijfzand en niet op een rots. En wederom geven diegene die weggebleven zijn mij hiervan het bewijs. Het wegblijven zal hun niet helpen; zij kunnen hun doodvonnis een paar dagen uitstellen, maar dat doodvonnis zal komen. En al blijven zij voortdurend thuis, zij zullen het vonnis van deze rechters niet kunnen tegenhouden! Is het aan ons te wijten, dat de huidige situatie is ontstaan, Mijnheer de Voorzitter? Het is niet onze schuld, dat de huidige formateur van het bestaande college – dit college heeft geformeerd; een college, dat de goodwill van de Nederlandse Antillen verkracht. Wij behoren hier geen college te hebben van ambtenren; ambtenaren, die eerst aan het hoofd hebben gestaan van departementen en daar fouten, grote fouten hebben gemaakt. En thans zouden zij gaan zitten op een stoel, waar zij hun eigen fouten kunnen verbloemen en verdoezelen! Er moet een goede wind waaien door de Nederlandse Antillen en alle vuiligheid moet de zee ingewaaid worden. Mijnheer de Voorzitter, maar die wind zal nooit kunnen komen van dit College van Algemeen Bestuur, dat er alleen op uit zal zijn zijn eigen stommiteiten te verbergen in de toekomst! Daarom moet dit College weg! Men maakt U, Mijnheer de Voorzitter, en de heer Croes, het verwijt, dat Gij zijt overgelopen naar de overkant. Ik kan U dit om verscheidene redenen niet kwalijk nemen. Alvorens dit naar voren te brengen, zal ik even vertellen, wat er gisteren op Bonaire is gebeurd. Fechi, een klein jongetje, kwam thuis van school en ging naar zijn vader. Hij zei: ‘Pappie, wanneer iemand van de ene partij naar de andere partij overloopt, wat is hij dan?’ ‘Ah, Fechi’, zei Pappie, ‘dan is hij een deserteur’. Oh, zei Fechi, ‘maar als die meneer nou overloopt van de ene partij naar de Nationale Volkspartij, wat is hij dan?’ ‘Ha’, zei Pappie, ‘dan is hij een bekeerling!’”