Vergadering Staten 14 juli 1955
Belasting op passagebiljetten
Mijnheer de Voorzitter. In de Landsverordening van 15 april 1954, waarbij een zegelbelasting op vervoerbiljetten werd ingesteld, hebben mij twee dingen getroffen. In de eerste plaats, dat de toenmalige Regering en Staten gemeend hebben, dat het nodig was het binnenplaatsvervoer te belasten en in de tweede plaats de wijze, waarop de belasting heeft plaatsgevonden. Ik ben van mening, dat aan het binnenlands vervoer, dus het vervoer tussen de eilanden onderling, zo weinig mogelijk hinderpalen in de weg moeten worden gelegd. Onder hinderpalen versta ik onder andere papierenrommel, immigratiecontrole en het belasten van dat vervoer in geld. Ik ben van mening, dat men moet trachten de eilanden zo veel mogelijk naar elkaar toe te brengen en dat men dus het onderling vervoer moet stimuleren in de meest uitgebreide zin. Bij het instellen van het vervoerzegel heeft men echter het verkeer van Curaçao naar Bonaire met 55 belast en dat naar Nederland met 2 procent. Dit is eigenlijk wel erg, Mijnheer de Voorzitter. Men gaat hier met andere woorden de landskinderen, die tussen de eilanden op en neer reizen, naar verhouding beduidend zwaarder belasten dan degenen, die met vakantie gaan en een dergelijke belasting gemakkelijker kunnen betalen. Ik heb daarom gemeend - en ik meen, dat ik de gevoelens van de Staten op dit punt wel goed heb aangevoeld aan deze onevenredige belasting op het verkeer tussen de eilanden een einde te moeten maken en heb daartoe het navolgende amendement ingediend:
Ingevoegd wordt een nieuw lid 1 van artikel 1, luidende:
In artikel 59a wordt:
Het eerste lid gewijzigd en gelezen als volgt:
1. Plaatsbewijzen (passagebiljetten), afgegeven voor vervoer van personen per zeeschip of luchtvaartuig van een plaats in de Nederlandse Antillen naar of via een plaats in het buitenland zijn onderworpen aan de navolgende belasting:
Indien het totale passagebedrag minder dan 400 gulden bedraagt, 4 gulden;
Indien het totale passagebedrag 400 gulden of meer, doch minder dan 800 gulden bedraagt, 8 gulden;
Indien het totale passagebedrag 800 gulden of meer, doch minder dan 1.200 gulden bedraagt, 12 gulden;
Indien het totale passagebedrag 1.200 gulden of meer bedraagt, 16gulden.
Een nieuw lid 4 opgenomen, luidende:
4. Geen belasting is verschuldigd op vrije plaatsbewijzen (passagebiljetten), waarvoor geen betaling wordt verlangd.
De huidige leden I en II van artikel 1 worden vernummerd tot II en III.
De minister van Financiën heeft gezegd, dat hij nog niet in staat is geweest om de consequenties van deze wijzigingen te overzien. Ik ben wel in staat geweest dit te doen en wel speciaal voor wat betreft het vervoer per vliegtuig.
Ik heb uitgerekend, dat bij de door mij voorgestelde wijziging de extra inkomsten alleen bij het vliegverkeer al meer dan voldoende zullen zijn om de derving van inkomsten op passagebiljetten in het interinsulair verkeer op te vangen. Daarentegen zal men enige tienduizenden guldens meer ontvangen door de hogere belasting op passages met zeeschepen naar Europa. Instede van minder als het Land door deze wijziging dus meer inkomsten verkrijgen en wel van enige tienduizenden guldens per jaar, waartegenover staat, dat het verkeer tussen de eilanden vrij van belasting zal zijn.
Ik hoop, dat de regering mijn amendement alsnog zal willen overnemen en indien niet, dat de Staten dit wel willen doen. Het amendement van de heer Gerharts wordt ondersteund door de leden Van der Hoeven en Mr. Debrot. Geen der leden hoofdelijke stemming verlangende, wordt het amendement geacht met algemene stemmen te zijn aangenomen.
Notulen van de Staten van 28 december 1949
Benzinebelasting en vissersbootjes
Het Bestuur stelde voor 25 procent opcenten op de benzinebelasting te heffen. L.D. Gerharts sprak: Ik zou thans willen voorstellen, Mijnheer de Voorzitter, dat in het ontwerp, zoals dat door het Bestuur is aangeboden, in artikel 1 achter de eerste twee woorden toe te voegen: op de eilanden Aruba en Curaçao. Wordt dit amendement aangenomen, dan betekent dat, dat de benzinebelasting op Bonaire niet met 25 opcenten wordt belast, maar alleen die op de eilanden Aruba en Curaçao. De inkomstenderving, die hierdoor ontstaan zal niet groot zijn. De omzet in Bonaire is ongeveer 80.00 gallon per jaar, zodat dit in de gouvernementskas een derving zal betekenen van ongeveer 3.200 gulden. Het lijkt mij toe, dat dit kleine offer wel gebracht kan worden om de benzineprijs op Bonaire een klein beetje omlaag te brengen, aangezien die op het ogenblik al 13 cent per gallon hoger is dan op de eilanden Aruba en Curaçao.
Het amendement wordt ondersteund door de heren Amelinsk, Jonckheer en Mr. Debrot.
De voorzitter: Neemt het Bestuur dit amendement over?
De heer Gorsira: Mijnheer de Voorzitter. Indien ik het amendement overneem en het artikel in zijn geheel, als gewijzigd, wordt afgestemd, wat gebeurt er dan?
In principe heb ik geen bezwaar dit amendement over te nemen.
De heer Gerharts: Het lijkt mij het best, Mijnheer de Voorzitter, mijn amendement in stemming te brengen. Wordt het verworpen, dan behouden wij de oorspronkelijk tekst.
De heer Gorsira: Ik neem het amendement over, Mijnheer de Voorzitter.
De heer Gorsira: Mijnheer de Voorzitter. De heer Gerharts heeft de suggestie gedaan de vissersbootjes minder belasting te laten betalen. Het voorstel van het Bestuur is om een rijwiel of een boot, waarop een hulpmotor is aangebracht 20 gulden te laten betalen. Is het de bedoeling van de heer Gerharts, dat alleen dergelijke boten niets hoeven te betalen?
De heer Gerharts: Ja, Mijnheer de Voorzitter.
De heer Gorsira: Het Bestuur heeft daar geen bezwaar tegen, Mijnheer de Voorzitter.
Notulen van de Staten van 5 augustus 1949
Henny Eman en Cromwell:
Ik heb kritiek op het Bestuur gehoord, felle en misschien ook wel onverantwoordelijke kritiek. Ik wil daartegenover stellen: kritiek op de Staten zelf; dat wil ik hier doen. Ik meen het niet zo erg, als de heer Cromwell gedaan heeft tegenover het Engelse Parlement. Die mijnheer heeft tegen het Engelse Parlement het volgende gezegd: ,,Het wordt hoog tijd, dat ik aan uw verblijf aan deze plaats een einde maak; gij hebt deze plek door uw verachting van alle deugd onteerd, en door het bedrijven van veel kwaad geschonden. Gij zijt een bende luie schurken en zoudt als Ezau uw vaderland voor een schotel linzen verkopen; als Judas uw God voor een handvol zilverlingen verraden. Bestaat er nog een deugd onder u? Is er een zonde, waardoor gij niet bevlekt zijt? Gij hebt niet meer godsdienst dan mijn paard. Het goud is uw God. Wie uwer heeft zijn geweten niet tot zwijgen laten brengen door omkoperij? Wie uwer een onder u lieden, die zich ook maar in het minst om het algemeen welzijn bekommert? Gij vuile uitgeworpenen, hebt gij deze geheiligde plaats niet geschonden? Hebt gij den tempel des Heeren niet tot een dievenhol gemaakt? Door uw slechte beginselen en uw verderfelijke praktijken is het volk u gaan haten. Gij, die door het volk hierheen wordt afgevaardigd om zijn lasten te verlichten, hebt u zelf in zijn zwaarsten last veranderd. Uw land schreeuwt mij daartoe, deze Augiasstal te sluiten door aan uw onrechtmatige handelwijze een einde te maken. En dat zal ik met Gods hulp en de kracht, die Hij mij geschonken heeft, thans doen. Ik beveel u derhalve de straffe des doods, dadelijk deze plaats te ontruimen. Weg! Eruit! Verkochte slaven! Maakt dat gij wegkomt! Daar (tot zijn soldaten), voert deze dwazen weg en sluit de deuren!”
Zo kan de gouverneur van Curaçao ook zeggen van deze Statenleden, wel niet zo erg, maar toch wel iets in die geest en wel vanwege de samenstelling, vanwege de lage samenstelling van deze Staten. Maar er is een hoop: de coalitie, die voorgesteld kan worden als een karavaan, is begonnen te lopen en de blaffende honden gaan ter vermijding van hun straf uit de weg!