In het jaar 1950 bezocht ik verscheidene malen J.H. Westermann, toen directeur van het Voorlichtingsinstituut voor het Welvaartsplan Nederlandse Antillen, te Amsterdam inzake het vestigen van een schoenerreparatiebedrijf op Bonaire. Met zijn bekende energie ging Westermann aan het werk. Om gegadigden goed te informeren kreeg ik een brief met twintig vragen.
De vragen werden binnen een week beantwoord. Er kwamen verscheidene reacties en het aantal vragen groeide tot 29. Een reactie werd ontvangen van de firma v/h Th.J. Fikkers te Foxhol (Groningen). De firma Fikkers had een scheepswerf en had zeer veel belangstelling.
Nu bleek wel, dat men bereid was naar hier te komen, maar men vond het bezwaarlijk de bouw van de sleephelling te financieren. Zou het plan mislukken, dan kon men die helling niet meenemen. Het Bestuurscollege van Bonaire begreep dit ook en was bereid mee te werken dat de sleephelling zelf door het gouvernement zou worden gefinancierd, inclusief de wagens waarop de schepen moesten worden geplaatst en de lier om de wagens met schip naar de vaste wal te trekken.
In de vergadering van de Staten van 13 november 1950 pleitte ik voor de sleephelling voor Bonaire. Op deze wijze zouden wij kunnen komen tot een heropleving van onze schoenerbouwbedrijven, die dan weer werk zouden kunnen geven aan onze uitstekende scheepsbouwers en timmerlieden. De bestuursgemachtigde antwoordde dat het de moeite waard was een grondige studie hiervan te maken. Die studie is nog niet geëindigd. Westermann gaf aan het Ingenieursbureau Vlieger te Amsterdam opdracht tekeningen te maken van een te bouwen sleephelling op Bonaire. Dat gebeurde in september 1951.
Geschrapt
Inmiddels was ik erin geslaagd op de begroting van Bonaire voor het jaar 1953 een bedrag van 50.000 gulden te laten plaatsen als eerste termijn van de sleephelling. Dit werd prompt door Curaçao geschrapt. Op de begroting van 1954 werd wederom 50.000 gulden geplaatst en ik kreeg de gelegenheid in een vergadering van de Regeringsraad deze post te verdedigen. Ik schreef over ons plan aan de Combinatie Pletterij-Nederhorst (die later zou overgaan in de Curaçaosche Dok Mij). Ir. Muusze kwam over naar Bonaire en wij vonden een prachtige plaats voor een sleephelling, even ten zuiden van de baai van Playa Lechi. De Pletterij-Nederhorst speelde zelfs met het idee op Bonaire een kleine scheepswerf te vestigen voor de bouw van de rompen van schepen tot 500 ton. Stalen schepen zouden dat zijn. Ook voorzag men dat kleine stalen schepen zonder bezwaar op Bonaire zouden kunnen worden gerepareerd, onder leiding van vaklieden van Curaçao. Dat klonk veelbelovend!
Er kwam echter geen geld los van de regering voor ons plan. Wel had men veel belangstelling voor de tekeningen van het Bureau Vlieger. Ik had drie stel ontvangen en die werden successievelijk door het Bestuur opgevraagd voor de regering te Curaçao. Zelfs in 1973 werd mij nog weer gevraagd te trachten een stel tekeningen van Nederland te laten komen. Dat is niet gelukt. Het Bureau Vlieger was overgegaan in een andere vennootschap. Van onze sleephelling hebben wij niets meer gehoord. Wel menen wij dat er een in Aruba werd gebouwd. Zouden onze tekeningen ervoor gebruik zijn? Wij zijn erg wantrouwend geworden!
Wegen
Men had een merkwaardig systeem om de wegen in Kralendijk in goede staat te houden. Ieder jaar werd per truck diabaas aangevoerd en arbeiders spreidde dit over de wegen in Kralendijk uit, waarna het met zware handstampers door de arbeiders vast werd aangestampt. Stenen werden met de hand verwijderd. Het resultaat van dit systeem was, dat stoepen, die sommige zaken voor hun winkels hadden, onder het gruis verdwenen.
Bijvoorbeeld voor het perceel in de Breedestraat tussen de Curaçaostraat en Bonairestraat, was een trottoir en aan de wegzijde waren twee treden. Deze treden werden volledig bedolven door de diabaas. Aan de Kerkweg heeft men aan het einde, bij het Julianaplein, een paar winkeltjes. Om een winkel binnen te gaan moet men ongeveer 30 centimeter omlaag stappen. Zo zijn er nog meer percelen.
Het telkens verhogen van de Kerkweg was de oorzaak dat bij een goed regenjaar, de huizen aan die weg onder water liepen. Vroeger stroomde het over de weg naar het zuiden. Nu had men een paar kleine doorgangen onder de weg gemaakt die ieder jaar prompt verstopt waren. De Gezaghebber volgde de raad op de wegen wat te laten schaven. Gelukkig maar, anders was Bonaire wellicht een eilandelijk Pompeï geworden.
Om de straten van Kralendijk geasfalteerd te krijgen botsten wij tegen de onwil van Curaçao. Het eerste argument van Curaçao was dat wij geen stenen hadden die geschikt waren om als breuksteen dienst te doen. We zonden monsters stenen naar Curaçao en driemaal raakten die zoek. Zelfs een kistje, dat we meegaven met de directeur Openbare Werken, die van St. Maarten terugkeerde, kwam nimmer op Openbare Werken aan.
We vroegen Curaçao wat hun stenen naar Bonaire te zenden. Die kwamen aan en een breukproef wees uit dat die van ons minstens even hard waren. Toen kwam het argument, dat we er niet genoeg van hadden. Vraag: hoeveel trucks moeten jullie hebben? Antwoord: 700 trucks. Oké, werd tegen Curaçao gezegd. Zeg maar waar je die 700 trucks wilt hebben. Als het er maar 699 zijn krijg je ze cadeau. Men was toen uitgepraat. De asfaltwegen kwamen en maakte gedeeltelijk een einde aan de stofplaag.
In 1931 waren er 25 motorvoertuigen op Bonaire, dat aantal groeide voorspoedig.