In de jaren 1921-1923 was de gezaghebber van ons eiland de heer Richard J. (Hensy) Beaujon. Vóór de heer Beaujon op ons eiland kwam, hadden wij geen aanlegsteiger of pier. Passagiers, bemanningen en lading werden met een boot naar de wal gebracht en het strand opgetrokken.LodewijkGerharts
Hensy Beaujon, zoals hij genoemd werd, liet een houten pier bouwen tussen Fort Oranje en het huidige douanekantoor. Hij deed daar zelf actief aan mee en ging in een duikerklok onder water kijken of het werk goed werd gedaan. Waarschijnlijk was er niet veel geld voor dit werk beschikbaar en was het hout niet bestand tegen de paalwormen.
Reeds in de vergadering van de Raad van Politie d.d. 3 augustus 1929 (gezaghebber en twee Landsraden) zei de gezaghebber H.B.C. Schotborgh: ,,Bonaire heeft een pracht van een rede. Een eerste vereiste is een behoorlijke steiger. De thans bestaande steiger is te smal en niet lang genoeg en bevindt zich gedeeltelijk in een zeer slechte toestand. Omdat de Kolonie zich in een voortschrijdende economische toestand bevindt en over voldoende geldmiddelen beschikt, moet thans overgegaan worden tot het bouwen van werken, die ook later het eiland van nut zullen kunnen zijn.”
In 1930 werd door de gouverneur opdracht gegeven tot het maken van een nieuwe steiger en in dat jaar werd met het werk aangevangen.
De constructeurs van havenwerken, de firma Dijckerhoff en Widman, bouwden een pier van mambarklakhout van Suriname, ijzersterk en verklaard werd dat de pier voor 50 jaar goed was.
In 1932, toen de staart van een orkaan, die 25 mijl ten oosten van Bonaire voorbijtrok, de zee tot grote hoge golven opzwiepte, stond de houten pier nog als een rots. Het landhoofd werd weggeslagen, doch de steiger zelf niet. Het schip van de KNSM, dat vier maal per maand Bonaire aanliep, meerde aan dat in zee staande gedeelte en de passagiers en lading werden weer met een bootje naar de wal gebracht, zoals dat vroeger ook gebeurde.

Moderne pier
Na de orkaan werd een breder landhoofd gemaakt en spoedig was er weer verbinding van de wal naar de aanlegsteiger.
In 1935 werd ik voor de eerste maal tot Landsraad gekozen en het bouwen van een echte grote pier, waaraan grote zeeschepen zouden kunnen aanmeren, was een van zijn voornaamste doelwitten.
Ieder jaar werd op de ‘wenselijksbegroting’ een bedrag van fl. 100.000.- geplaatst als eerste termijn voor een nieuwe moderne pier en iedere keer werd dat met een rode streep op Curaçao doorgehaald. Wat verbeelden die kerels daar in Bonaire zich! Een pier voor grote schepen! Was toch nooit nodig geweest! En waarom nu op eens?
In het jaar 1946 deed ik mijn intrede in de Staten. Toen was ons steigertje al 15 jaar oud.
De paalwormen van Bonaire waren blijkbaar van een bijzondere soort, want het mambarklakhout van Suriname was voor die wormen bijzonder aantrekkelijk. Men kon door talloze gaten door de palen heen kijken. Het leek wel of een paal uit een stel gaten bestond, die met wat houtvezels aan elkaar werden gehouden.
Verscheidene palen waarop het pierdek rustte, staken boven het dek uit en dienden als meerpalen. Die hadden onder water een stutpaal, die met bouten aan de hoofdpaal, ongeveer een meter onder water, waren bevestigd. Die stutpaal ging dan wat schuin naar de zeebodem, zodat de hoofdpaal een zeer krachtige meerpaal was.

Incident met de Baralt
Op een zaterdag kwam de Baralt ’s middags om 2 uur aan, nogal diep geladen en de boeg van het schip raakte een stutpaal. Die was zo erg doorboord, dat hij brak. Hierdoor schoot de stutpaal wat rechter, van de pier af. Het in zee staande stuk van de meerpaal had aan de breuk scherpe stukken hout, die als spietsen omhoogstaken. Er was altijd wat deining bij de pier en op een gegeven ogenblik prikte een van die spietsen door de huid van het schip. Dat was niet verwonderlijk, want het was een oud besje van zo’n jaar of dertig.
Kunnen we dat dichtmaken met een stuk spek en een stalen plaat? Ja, dat kon. En zij spek gehaald (in die tijd kwam het spek aan in zijden van ongeveer 100x30 cm.).
IJzeren platen had men aan boord. Bouten ook, en dan ging het spek op de huid van het schip, daarop de ijzeren plaat, in het ruim ook een ijzeren plaat, de gehele zaak met een viertal bouten met moeren aangedraaid en klaar was kees. In mijn verbeelding zag ik al een stel haaien langszijde het schip zwemmen, het spek ruikende, maar aankomen niet.
In de vergadering van de Staten van 25 april 1946 had ik gelegenheid om over het piertje van Bonaire te spreken. Het piertje dat in 1930 voor 50 jaar goed werd verklaard kostte in 1945 fl. 49.000.- aan reparatiekosten.
Men beloofde in dat jaar eerst een betonnen pier, men had zich vergist in de kostenberekening en men besloot de deskundige uit Suriname te laten overkomen, die tevens de houtleverancier was! Hij verklaarde nu, dat na deze reparatie en versterking de pier weer goed was voor 30 jaar.
De Maatschappij van Havenwerkers verrichtte het en de uitvoerder verklaarde, dat hij het werk uitvoerde omdat het hem opgedragen was, doch dat het geld weggooien was. Het gedeelte dat niet vervangen is, is nu rottig. Heel logisch. Ik stelde voor dat enige leden van de Staten een reisje naar Bonaire zouden maken en zouden kunnen zien dat ik niet overdreef. De reis ging door en de leden van de Staten waren overtuigd. Ook de directeur van Openbare Werken, die meegegaan was.

Een nieuwe pier
Er gebeurde echter niets. In de vergadering van 20 december 1946 werd weer over de pier gesproken en ik stelde voor dat het bestuur fl. 125.000.- op de suppl. begroting van 1947 zou plaatsen, als eerste termijn voor een grote nieuwe pier. Dat bedrag stond op de begroting voor 1945 en werd gevoerd omdat de ‘deskundige' uit Suriname, die belang had bij de levering van het hout, onze pier nog zo best vond.
Er gebeurde nog niets.
In mei 1947 werd de begroting 1948 in Commissievergadering van de Staten besproken en ik deelde de voorzitter mede, dat ik van plan was een amendement in te dienen ten bedrage van fl.100.000,- op art. 2761. Aanleg van een nieuwe pier te Bonaire (1e termijn) en dit bedrag te verkrijgen door de post Vallei afsluiting te Aruba ermede te verlagen.
Henny Eman stond op, trok zijn pantalon omhoog en zei: ,,Meneer de voorzitter, geen cent van Aruba voor Bonaire.”
Ik vroeg aan de voorzitter of ik een verhaaltje mocht vertellen en ik zei: ,,In 1877, meneer de voorzitter, was er grote nood op Aruba. Er was door een orkaan veel schade aangericht, er was armoede.
En is toen ook op Bonaire een comité gevormd met het doel geld, voeding en kleding voor Aruba in te zamelen. Als Bonaire dat toen niet had gedaan, dan zou de heer Eman daar misschien niet hebben gestaan. Mogelijk dat zijn voorvaderen van de honger zouden zijn gestorven. Ik heb de lijst gevonden van degenen die bijgedragen hebben om de nood te lenigen. Maar één ding heb ik niet kunnen vinden ‘meneer de voorzitter’. Ik moet die ton van Aruba hebben.”
Henny Eman stond op en zei: ,,Goed meneer de voorzitter, ik ga ermee akkoord.” In de openbare vergadering van de Staten van 30 mei 1947 werd het amendement met algemene stemmen aangenomen en vervolgens nam het bestuur het amendement over. Bonaire zou zijn pier krijgen!
Maar er gebeurde nog niets.


Week toppers

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar [email protected]. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is ANG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.