De winkel van Mevrouw stond op vijf minuten loopafstand van ons huis. Mevrouw, zoals de naam het al zegt, was een Surinaamse mevrouw die een soort gebroken Papiaments sprak, met de accenten precies op de verkeerde plaats en Nederlands ertussen, waardoor zij strenger klonk dan zij in werkelijkheid was, want zij deed heel aardig tegen ons. Echter, aan die aardigheid hadden wij niets. Zij gaf ons nooit een snoepje, omdat dat slecht was voor ons gebit. ,,Wat is gebit, mevrouw?”
De winkel van Mevrouw was de voorraadkast van de buurt. Als je tijdens het koken een bouillonblokje nodig had, ging je het op dat moment kopen. Een ui voor de jus? Snel halen bij Mevrouw. Een rolletje toiletpapier? Eh, een beetje lastig, maar goed.
De winkel ging relatief laat open, om 8.00 uur, en dan was iedereen al weg. Naar werk of naar school, alleen de oma’s en de moeders bleven thuis. Op zich was dat niet erg, want om vijf uur ’s ochtends bracht de bakker vers brood aan huis, om zes uur werd melk of karnemelk gebracht en wij gingen zelf kruiden plukken voor de thee. Als beleg aten wij het vlees dat over was van de vorige avond.
Toen gebeurde er een ramp, de winkel van Mevrouw verhuisde naar de hoofdweg. Vijftien minuten lopen van ons huis. Oma had er geen goed woord voor over. Mevrouw wist toch dat zij slecht ter been was? Hoe kon Mevrouw zoiets gemeens doen, typisch Surinaams. Wij waren het kind van de rekening, Oma liep niet naar de hoofdweg.
De buurt groeide en dat trok concurrentie aan: de Portugezen. Eerst de fruitwinkels (wie zei dat Curaçaoënaars geen fruit lusten?) en daarna de toko’s. Mevrouw raakte haar monopolie kwijt. Zij sloot de winkel.
De Portugezen hadden een nieuwe aanpak: zij gingen ’s morgens heel vroeg open, om zes uur al, en verkochten belegde broodjes. Gemak dient de mens, je hoefde niet meer zelf je ontbijt klaar te maken. De bakker hoefde ook niet meer om vijf uur ’s ochtends brood aan huis te brengen. Deze vernieuwing had ook zijn keerzijde: een belegd broodje was duurder dan een broodje met vlees van de vorige dag en de wachtrijen werden steeds langer. Wie het hardst schreeuwde, kwam het eerst aan de beurt.
Eind van de maand, liefst op zaterdag, deed Oma grote inkopen in de stad bij de Chinese supermarkt. Zij had een vast autobusje dat haar ’s morgens vroeg naar de stad bracht en aan het eind van de middag weer naar huis. Dat inkopen doen duurde de hele dag. Zij maakte gebruik van dat uitje om familie in de stad te bezoeken.
Meer en meer mensen kregen eigen vervoer. De economie ging goed en ook de verkoop van auto’s. Het was niet meer nodig om met de bus naar de stad te gaan voor de grote inkopen. Er kwamen supermarkten voor het volk buiten de stad. De winkels in de stad die levensmiddelen en huishoudartikelen verkochten, verdwenen. Breedestraat Otrobanda verpauperde. De woonwijken groeiden. De zakenlui hadden heel snel door dat er geen regelgeving was. Hoofdwegen werden winkelstraten: Churchillweg, Rooseveltweg, Gosieweg, Santa Rosaweg. Centraal werd decentraal.
De decentralisatie beperkte zich niet tot levensmiddelen en huishoudartikelen. Er verrezen overal shopping centers in een hoog tempo. Nieuwe mogelijkheden om te investeren. De kwaliteit van de aangeboden artikelen varieerde met de buurt. Het effect was dat je niet per se naar de stad hoefde om een broek of een jurk te kopen, misschien ging je wel voor de gezelligheid.
,,Bon dia, u luistert naar Radio Pieppieppiep. Mevrouw, rijdt u van hot naar her om die ene jurk te vinden die u aan wilt trekken naar het feest? Loopt u in de hete zon van winkel naar winkel? Dat hoeft niet meer. Kom naar Sambil shopping mall. Bij ons vindt u alles wat u zoekt onder één dak in de airco. En wat wij niet hebben, zoekt u niet. Bin Sambil pa shop trankil.”
Roy Evers