In de vergadering van de Raad van 17 oktober 1952 sprak ik: Mijnheer de voorzitter. Toen ik nog lid van de Staten was heb ik het verscheidene malen gesproken over corruptie en omkoperij, die wel plaatsvond, doch niet te bewijzen was. Ik ben nu ongeveer twee maanden gedeputeerde van dit Eilandgebied. In deze twee maanden hebben twee firma’s mij commissie beloofd, indien ik bepaalde leveringen via haar zou willen laten lopen, terwijl een derde firma te kennen heeft gegeven, niet afkerig te zijn een dergelijke beloning te geven, indien ik zou kunnen bewerkstellen, dat die firma bevoordeeld zou worden boven anderen. In zo’n geval zou ik niet erg precies op de prijzen letten.
Toen ik de heren de mantel uitveegde kreeg ik ten antwoord: ,,Meneer, wanneer wij een commissie geven, krijgen wij bij gouvernementsleveranties geen voet aan de grond.” Hiermede kreeg ik ongevraagd het bewijs, dat mijn beweringen van vroeger juist waren geweest. Ik voegde hieraan toe dat dit een waarschuwing was; in volgende gevallen zou ik de heren aan de politie overgeven.
De volgende dag liet de Gezaghebber mij roepen, nu als hoofd van de plaatselijke politie en vroeg mij de naam van de betrokken firma’s te geven. Dit weigerde ik.
De gezaghebber wees mij erop dat ik verplicht was dergelijke zaken aan hem door te geven. Ik zeide dat ik dat wist, doch dat ik toch weigerde de namen te vertellen. Daarop kreeg ik een brief van de officier van justitie te Curaçao, waarin deze mij wees op art. 10 van het Wetboek van Strafvordering en waarin hij mij mededeelde, ‘dat hij spoedigst een aangifte tegemoet wilde zien van vermoedelijk overtreding van art. 125 van het Wetboek van Strafrecht, althans poging daartoe’ (omkoping). Nadien kreeg ik bezoek van de officier van justitie.
Ik betoogde, dat ik hem de namen zou kunnen zeggen, dat hij dan de betrokkenen zou oproepen en die zouden zeggen: ‘Mijnheer de officier. Ik, onze firma, zou gesproken hebben de heer Gerharts om te kopen? Maar meneer, waar ziet u ons voor aan. Onze firma doet zulke dingen niet. Wij staan bekend als een zeer eerlijke firma’. Nu, mijnheer de officier. Dan staat daar een ‘neen’ tegenover een ‘ja’.
Kunt u dan bewijzen dat het gebeurd is? Bij een volgend geval, zal ik ze erin laten lopen, dat beloof ik u, maar nu aangeven heeft geen zin. En daarme was de kous af.

Surprise
In de vergadering van de Raad op 2 september 1955 kregen de leden een surprise te verwerken. Gezaghebber De Haseth schreef een brief d.d. 13 juni 1955, die reeds in de kranten had gestaan, dat hij ‘Uw Raad moge voorstellen het Land te verzoeken de verkregen zelfstandigheid ten aanzien van de verzorging van eigen aangelegenheden gedeeltelijk of zelfs geheel terug te nemen’.
De brief was 2,5 maanden oud en had, zoals ik schreef, reeds in de kranten gestaan. Nogal ongebruikelijk, doch begrijpelijk. Het was voor de Gezaghebber een zware taak om zijn drieledige taak, Gezaghebber, voorzitter van het Bestuurscollege en voorzitter van de Eilandsraad gescheiden te houden, maar ook om een klein beetje orde te bewaren. Zelfs in de vergadering van 18 april zei de Gezaghebber, dat hij bijna had gezegd oppasser in een gekkenhuis te zijn!
Maar waarom kwam Gezaghebber De Haseth ertoe te zeggen: ‘Ik heb de stellige overtuiging dat deze zelfstandigheid niet in het belang van Bonaire is?’ De Gezaghebber was van mening dat Bonaire in plaats van vooruit, achteruit ging. En hij vond de overdracht van de Dienst Onderwijs, die jaarlijks een uitgave vorderde van 400.000 gulden aan een eiland dat slechts 100.000 gulden aan ontvangsten heeft, niet te pas komen. De heer De Haseth had aan de regering voorgesteld de functie van Gezaghebber af te schaffen en Bonaire een deel van het Eilandgebied Curaçao te maken of Bonaire het federale district van de Nederlandse Antillen te maken. Zijn voornemen de brief aan de Eilandsraad te zenden heeft hij laten varen daar de verkiezingen in aantocht waren.
De heer De Haseth voegde hieraan toe, dat hij besloot de toelichting, die hij had geprepareerd, hedenavond niet uit te spreken. De politieke tegenstellingen van Bonaire lieten een dergelijke toelichting nog niet toe. De voorbeelden die hij zou aanhalen zullen mogelijk uitgebuit worden. Een brevet van onbekwaamheid voor de leden van het afgetreden Bestuurscollege zal dit kunnen opleveren. En niets is minder waar. Zijn bezwaren zijn beslist niet tegen de personen, die het bestuur van Bonaire vormden en nu vormen.
De heer J.H.R. Herrera noemde de brief een wangedrocht.

Achteruitgang economie
De heer Soliana zegt dat inderdaad de economie achteruit is gegaan en duidelijk te zien is in de verminderde export van houtskool, mest en zout. Het is niet te wijten aan de autonomie. Doch aan de toestand in de wereld. Ik zei, mijnheer de voorzitter, ik vind deze brief wel de moeite waard en ik ga er op in. Nu wil ik beginnen met te zeggen, dat ik van mening ben, dat u een eerlijke poging hebt gedaan om een zeer moeilijk probleem aan te snijden. Of men eens is of niet, men moet de moed van degene die deze brief heeft geschreven apprecieren en men mag dat niet afmaken met te zeggen: het is een wangedrocht. Zeker niet wanneer het de brief is van de Gezaghebber van een eiland, onder de Nederlandse vlag.
Ons eiland is een gebied dat de kosten voor de bestuursvoeringen en alles wat daar mee samenhangt niet kan opbrengen. Het zal zeer lang duren, mogelijk nimmer, voor de tijd gekomen zal zijn, dat de inkomsten van Bonaire voldoende zullen zijn om de uitgaven te dekken. Men zal daarom voortdurend, ieder jaar weer, moeten passen en meten om de eindjes aan elkaar te knoppen. En om die eindjes aan elkaar te knopen zal men onpopulaire maatregelen moeten nemen. Maatregelen die in het belang van het eilandgebied en in het belang van de bevolking genomen moeten worden. Men kan hier niet een va-banque politiek volgen. Echter, indien men dus die onpopulaire maatregelen neemt, zal men, zijnde een politiek lichaam, de gunst van het publiek van de stemmers, verliezen en bij de volgende verkiezing lijdt men dan de nederlaag.

Een doel
De zogenaamde tegenpartij, die eigenlijk op dit kleine eiland niet moest bestaan, omdat men hier één volk met één doel moet hebben, namelijk de vooruitgang van Bonaire, maakt bovendien misbruik van de wetenschap dat onpopulaire maatregelen, speciaal nog wat aangedikt en versterkt met onvervulbare beloften door de bevolking verkeerd worden uitgelegd, omdat ze niet begrepen worden, en komt dan als ‘overwinnaar’ uit de bus en het eerste wat die tegenpartij dan doet is het potverteren, het weggeven van baantjes aan vriendjes en het vergeten van de beloften die men aan de arbeiders heeft gedaan, beloften die niet in vervulling kunnen gaan. Deze zogenaamde overwinnaars vergeten dat zij na vier jaar of later voor de zelfde puzzel zullen staan en dat zij dan op hun beurt eraan zullen gaan. En zo zal het heen en weer blijven gaan mijnheer de voorzitter, tot nadeel van Bonaire; men zal nimmer een stabiel Bestuur kunnen verwachten onder de huidige regelingen. Zo lang het met gelijk blijft dat één warhoofd de mensen door leugens en valse beloften het hoofd op hol brengt, terwijl hij zelf niet de capaciteiten heeft om iets behoorlijks te presteren, zo lang zal het met Bonaire niet goed gaan. Wanneer u mij nu vraagt of deze Raad uw voorstel van 13 juni kan overnemen, dan is mijn antwoord: neen. De Raad kan dit niet doen. Ik ben het trouwens helemaal niet eens met het voorstel om de verkregen zelfstandigheid geheel of gedeeltelijk terug te geven. Ik ben wel van mening dat verbeteringen moeten worden aangebracht en ik hoop daarover binnenkort te Curaçao verdere besprekingen te hebben. Want zoals het nu is, gaat het niet. U moet mij goed begrijpen, dat mijn woorden niet betekenen dat de leden van de Raad die hier tegenover mij zitten slechter of anders zijn dan de leden van de Raad die aan deze zijde zitten. Het zijn dezelfde eenvoudige ingezetenen van Bonaire, die wij allen zijn. Er zou met deze leden zeer wel samen te werken zijn en ik ben ervan overtuigd dat wij en zij niets anders willen hebben dan de vooruitgang van Bonaire, hetzij op het een, hetzij op het andere gebied. Maar ik ben van oordeel dat ook zij er ingelopen zijn, dat ook zij bedrogen zijn, zoals zovelen en dat zij thans de moed missen dat in te zien.
U heeft, mijnheer de voorzitter, na het schrijven van uw brief, een gesprek gehad met een drietal journalisten van Curaçao en deze hebben in hun kranten dit gesprek weergegeven. Waar er grote overeenstemming bestaat tussen de verschillende artikelen, ben ik van mening dat zij de inhoud van het gesprek in grote trekken juist hebben weergegeven. In het gesprek heeft u gezegd, mijnheer de voorzitter, dat de teruggang van de economie van Bonaire samenvalt met het begin van de autonomie. Wij moeten dus het jaar 1950 vergelijken met het jaar 1954, eigenlijk mag ook 1951 met 1954 vergeleken worden, daar immers de eilandenregeling half 1951 begon te werken.

LodewijkGerharts

Week toppers

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar [email protected]. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is ANG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.