Van Amsterdam tot Curaçao (9)
Door Lodewijk Daniel Gerharts
Mijn pijp vergat ik. Aan mijn lessenaar had ik zitten overdenken wat te doen. Als het een klein bedrag was geweest zou ik de betrokken employé geroepen hebben en om een uitleg hebben gevraagd. Maar het betrof hier zo'n groot bedrag, dat ik de verantwoording hiervoor niet wilde dragen. Ik sloot het kantoor en ging naar de woning van Vente, die op de Pietermaaiweg woonde.
Ik vertelde hem wat er gebeurd was en vroeg raad. Hij was met mij eens dat dit niet verzwegen kon worden, niet onder elkaar kon worden geregeld en raadde mij aan Kiés op de hoogte te stellen. Kiés opgebeld en ik naar zijn huis op Arrarat. Daar vertelde ik dat K., de employé in kwestie, waarschijnlijk een belangrijk bedrag verduisterd had, geld dat niet via mijn kas behoorde te lopen, doch dat bij de politie had moeten worden gedeponeerd. Goed, zei de baas. ,,Ik zal dat morgenochtend wel klaren.”
Ik vertelde reeds dat de heer Kiés op orde was gesteld. Dat betrof de kleding van het personeel, doch hij peilde zo nu en dan of de bureaus allemaal precies in lijn stonden.
De volgende morgen kwam hij binnen. Hing zijn jas op in zijn privékantoor en kwam naar buiten en controleerde of alle bureaus in lijn stonden. Toen ging hij naar de lessenaar van Maatman. Vroeg wat er in de mandjes op de lessenaar was, liet de laden openen en kwam vervolgens bij mij. ,,Maak de brandkast open. Ook het gesloten vak bovenin. Wat zit daar in? Wat zijn dat voor enveloppen? En dit?” Op alle vragen kreeg hij antwoord. Vervolgens werden alle laden opengetrokken en moest ik uitleg geven van de inhoud. Toen naar de lessenaar van K., trok een lade open en vond de deposito-enveloppen, zonder geld, met geld.
‘Kassier’, klonk het!
Hij noemde nooit iemand bij naam als hij hem nodig had. Uitzonderingen waren zijn assistenten Bakker en Vente. Het was Vracht, Kassier of Passage. Dus ‘Kassier’, dat was ik dus. ,,Laat deze lessenaar in mijn kantoor brengen. Optillen en alles er op en er in laten.” De loopjongen en Sjon Wein Hellmund tilden het bureau op en brachten het naar het kantoor van Kiés. ,,En jij”, zei hij tegen K., ,,jij gaat naar huis, je komt de deur niet meer uit voor ik toestemming geef. Doe je dat toch, dan laat ik je opsluiten.” Hij vergat erbij te zeggen: ‘en je telefoneert niemand, begrepen?’ Maar op dat ogenblik wist de baas nog niet dat dit verbod hoogst belangrijk zou zij geweest. Ik moest aan het werk, de enveloppen stuk voor stuk noteren, alsmede of er geld in zat en zo ja, hoeveel. En toen ik een telling maakte van hetgeen in de enveloppen had gezeten en wat er nog over was, kwam ik op een bedrag van tegen tienduizend gulden.
Het raadsel dat we nu hadden was: hoe komt het dat de immigratie niets had gezegd? Kiés nam contact op met de commissaris en ik zou in het kantoor op het hoofdbureau van de politie trachten uit te dokteren wat er nog meer mankeerde. Er bestond een boek waarin alle schepen werden genoteerd, alsmede het aantal enveloppen en de bedragen. En dat boek bleek onvindbaar, kwam nimmer meer terecht. Ongetwijfeld omdat K. een telefoontje had kunnen plegen met een waarschuwing. Verscheidene dagen heb ik daar gezeten. In het lokaal waar ik alleen werkte (in de avonduren) stond een grote tweedeurskast. Toen die open ging bleek dat die van boven tot onder vol zat met enveloppen met geld. In plaats van dat op een bankrekening te storten werd dit op deze primitieve wijze bewaard. Er stonden voorts tafels met bakken met kaarten waarop iedereen, voor wie een deposito was ontvangen, genoteerd stond. Op ons kantoor hadden wij de passagierslijsten van alle schepen en op deze lijsten stonden de deposito's ook vermeld. Door deze lijsten te vergelijken met de kaarten, kon ik constateren dat er nog meer enveloppen geheel verdwenen waren. Het tekort naderde de 15 duizend. Wat wilde het toeval? De heer Kruseman, directeur van de KNSM bracht een bezoek aan alle kantoren en was juist op Curaçao aangekomen. Hij werd op de hoogte gesteld. Maar toen bleek dat ook een passagebedrag verdwenen was, werd ik op het matje geroepen, want dat had ik moeten merken. Het was echter gebeurd in de week dat ik thuis was en ik was nog niet aan die post toegekomen.
Meneer K. bleek twee vrolijke Franse vrouwtjes er op na te hebben gehouden. Kostbare tantes. Ze waren teruggegaan naar Frankrijk, zonder twijfel met de nodige geschenken, zoals het hoort. En verdomme, zei Kiés, de smeerlap heeft ze teruggestuurd naar Frankrijk met de Franse Lijn. ,,Het van ons gestolen geld bracht hij naar de concurrentie. De schurk.” Ik geloof dat Kiés dat wel het ergste van de geschiedenis vond. K. werd teruggezonden naar Amsterdam, zijn vader nam een levensverzekering op zijn naam ten gunste van de KNSM en K. werd prompt secretaris van een schatrijke weduwe. Hoe dat verder gegaan is, is onbekend.
Het was een zeer interessante tijd die ik te Curaçao doorbracht. De oliemaatschappijen waren in Venezuela geweldig aan het bouwen en alle lading moest via Curaçao verzonden worden. Voor het meer van Maracaibo lag een grote zandbak waardoor grote schepen niet de baai binnen konden varen. Duizenden tonnen werden te Curaçao opgeslagen om te worden doorverscheept naar Maracaibo. We werkten dagen achtereen van zes uur ‘s morgens tot twaalf uur 's nachts om die lading snel door te zenden. Alle kaden, zowel bij de KNSM als die aan de overkant van de Cur. Trading, lagen vol. De kade van de KNSM was sterk modern, doch die van de CTC was zeer oud. De beschoeiing bestond uit houten stammen die langs de kade in de bodem waren geheid. Hoe oud? Niemand wist het. Op zekere dag, beter gezegd, nacht, verdween meer dan vijftig ton stalen pijpen in de Annabaai. Ze liggen er nog. Curaçao werd door het geweldige ladingaanbod overdonderd. De douane had aan de handelskade een opslagplaats, die zekere 100 jaar oud was en die nimmer berekend was op de grote hoeveelheden die thans aangevoerd werden. Want niet alleen de CPIM ontving veel lading, doch ook lokale handel nam toe. De KNSM had zijn eigen loodsen op de Westwerf, waarvoor Kiés bijtijds had gezorgd. Hij had volkomen juist het ladingaanbod voorspeld. Maar de Red-D Line (eigendom van de Grace Line) had die niet. En zo kon men op het De Ruyterplein de lading van Grace/Red D Line zien liggen, in de open lucht en men moest maar zien die lading zo spoedig mogelijk in te klaren en weg te halen.
Om nog even terug te komen op ons kantoor. Ons kantoor had een toilet dat aan de onderzijde van de trap was die naar de Prinsenstraat liep. Het was een bijzonder vies geval en de firma Maduro & Sons weigerde daarin verbetering te brengen. Men kon langs twee trappen het kantoor bereiken. Een aan de Ruyterkade en een aan de Prinsenstraat. Ik moest nog kennis gaan maken met de onderburen, de heer Jojo Correa van de Maduro's Bank en diens assistent de heer J.H. Capriles en aan de andere zijde met de heren Maduro. De heer Momomquiki was de directeur. Met de heer Maduro heb ik een bijzonder gezellig en leerzaam onderhoud gehad en hij stelde het op prijs dat ik even kwam kennismaken en als ik moeilijkheden had, dan kon ik aankomen. Ik zei dat ik reeds nu moeilijkheden had, te weten dat oude toilet daar onder aan de trap. Dat was toch geen toilet waar ik de kapiteins van onze schepen kon heenzenden of gasten uit Noord-Amerika of Nederland? De heer Maduro was het volkomen met mij eens en beloofde een nieuw apparaat te laten plaatsen en dat gebeurde binnen 24 uur. ,,Hoe heb je dat geflikt?”, wou Kiés weten. ,,Wel, door een vriendelijke praatje met de oude heer Maduro.” Ik mocht daarna allerlei potentaten opzoeken waarmee Kiés moeilijkheden had. Toen dat nieuwe toilet geplaatst was kwam de sleutel boven en ik werd bij de baas geroepen met de opdracht die sleutel te bewaren en er op toe te zien dat de wc goed schoon gehouden werd. Nu had ik van alles gedacht toen ik uit Nederland vertrok, doch ik had niet vermoed dat ik ook nog de ‘juffrouw van de retirade’ zou worden. Onze schoonmaakster kreeg opdracht iedere dag te gaan kijken of alles in orde was en er op toe te zien dat dit gebeurde of anders....
Op een morgen kwam Jongbloed naar boven hollen, pakte de sleutel en verdween naar beneden. Net had hij de sleutel na zijn terugkomst weer neergelegd of Kiés kwam binnen en pikte ook de sleutel weg. Goeie zaken vandaag, dacht ik bij mijzelf. Kiés bleef lang weg en toen hij terug was klonk het ‘Kassier’. Oh, guttegut dacht ik. Zeker wat aan de hand. ,,Wie is vanmorgen naar de wc geweest?" Ik: ,,Niemand meneer Kiés." ,,Sta niet te lullen, er is wel iemand geweest. Het leek wel van een olifant en toen ik doortrok liep het over mijn schoenen heen.” Op deze mededeling ben ik het kantoor uitgestormd om buiten even bij te komen en Jongbloed te zeggen, zodra ik weer kon spreken ‘ga jij even naar binnen en zeg wat je daar beneden hebt gedaan. Ik kan niet meer’.