Van Amsterdam tot Curaçao (11)
Door Lodewijk Daniel Gerharts
Men was bezig de Westwerf te verbeteren. Een nieuwe kade werd aangebracht die de grote schepen zonder gevaar van instorten kon ontvangen.
Ik stak mijn hoofd naar buiten om te zien wat er aan de hand was en prompt kreeg ik een steen op mijn bol. Het bleek dat men met dynamiet een rots had laten springen en een te lichte afdekking had gebruikt. De stenen vlogen tot achter in de Witteweg, waar er een door het dak van de heer Senior, honorair Duits consul, ging.
In het pension Keizerhof, dat was de naam van het huis, leerde ik ook mijn latere echtgenote kennen. Zij was de dochter van de KNSM-agent te Bonaire en was verder geparenteerd aan de Bodenburg Hellmunds.
Het was onze baas, de heer Kiés wel bekend hoe armelijk wij onderdak hadden op Curaçao en hij wist van de directie te Amsterdam toestemming te krijgen huizen voor zijn employés te bouwen. In Cristobal, welk kantoor Kiés had opgericht, hadden de uitgezonden employés een uitstekend woonhuis ter beschikking. De hoofdagent woonde daar boven het nieuwe kantoor.
IN 1928 kwamen enige huizen aan het Waaigat gereed. Men had daar reeds een woning, van hout gemaakt en nu kwamen er drie bij, twee voor gehuwden en een voor de vrijgezellen. Kiés vond dat de huizen namen moesten hebben en hij schreef een prijsvraag uit. Het resultaat was, dat wij de huizen noemden De Drie Kruikjes, Bols en Dubbele Kroon. De baas was met ons voorstel bepaald niet ingenomen en hij gaf ze de namen: Cactus, Palmlust en Tropenweelde. Het vrijgezellenhuis zou Tropenweelde heten. Ik sprak met de schilder af, dat hij, zodra er ‘Tropenwee’ op stond, moest verdwijnen. Kiés sprong bijna uit zijn vel. De schilder werd opgespoord en hij moest de naam completeren. Hij deed het, maar op ons verzoek werd de naam tussen aanhalingstekens gezet.
Het was een grote verbetering. Ons huis was geheel gemeubileerd en het zag er keurig uit. Maar er was een belangrijk onderdeel vergeten. Er was geen bestek gekomen. Goede raad was duur, maar wij wisten raad. In de Prinsenstraat was het restaurant Washington en daar gingen we wel eens heen, ook nu. We gingen met zijn vieren en toen de kelner kwam om de order op te nemen, bleek er geen bestek op tafel te liggen. Dat werd snel aangevuld. Toen we thuis kwamen hadden we bestek. Toen onze spullen uit Nederland aankwamen, gingen we weer eten in Washington en toen de kelner weer bij ons tafeltje kwam lag er een dubbel stel. Hij schudde zijn wijze hoofd en nam de helft mee. Zo eerlijk waren we wel.
We vonden dat er een inwijdingsfeest moest worden gehouden en dat zouden we doen op 28 september, een dag voor mijn verjaardag. De baas, het gehele personeel en talloze vrienden werden uitgenodigd. Maar wat wilde het noodlot? Er was die middag een schip uitgeklaard, waarvan de kapitein na aankomst in Nederland met pensioen zou gaan en dat moest gevierd worden. De heren van de vrachtafdeling passage en Westwerf hadden de nodige geestrijke dranken mogen slokken en kwamen ver boven hun theewater thuis. Net op tijd voor de avondmaaltijd. En wat hadden we? Erwtensoep met kluif. Daar moest bij gedronken worden en het duurde niet lang of kluiven vlogen door de kamer. Ik zag dat wel dat er van een inwijdingsfeest niets zou komen en ik maakte de heren duidelijk dat ze naar hun kamers zouden gaan, om wat te rusten of omdat ze buikpijn hadden en vertelde ze niet tevoorschijn te komen, wat er ook gebeurde.
Ik naar mijn kamer, nr.1 vlak bij de deur. Trok mijn badjas aan, alle lichten uit en toen er tussen acht uur en half negen op de deur werd geklopt, ging ik kijken wie er waren en daar stonden wat gasten. ,,Wat komen jullie vandaag doen?” was de vraag.
Er zou toch feest zij op die avond? Ik zei dat men zich vergiste en dat het de volgende dag was, op mijn verjaardag (en dat was nog waar ook). Men kwam met de getypte uitnodigingen voor de dag en toen kon ik alleen maar de typiste de schuld geven, die 28 in plaats van 29 had getikt. De volgende dag was er een feest, een denderend feest, zonder hele of half zatte gastheren. Later werd bekend wat de reden van de wijziging was geweest en de goegemeente had lang daarna wel het een en ander op te merken. Maar alles werd gemoedelijk opgenomen, men begreep de toestand volkomen!
Er gebeurden wel meer van die vrolijke zaken. Op een keer zou ook de kapitein van de Bacchus ( een toepasselijk naam) naar Nederland vertrekken, na verblijf van enige jaren in de West. Ik moest de kapitein nog het een en ander laten tekenen, doch er was geen enkel bootje beschikbaar. Alles was in het Schottegat waar het schip lag. Ik huurde de motorboot Bremen die altijd aan de Handelskade lag. Bij aankomst bij de Bacchus bleek dat er drie boten aan de statietrap lagen. Bij het omhoog gaan kon men bij wijze van spreken de jenever ruiken.
Met enige moeite gelukte het de handtekeningen van de kapitein te krijgen (de stuurman was er bij, doch die dronk niet en kon dus het schip veilig in de goede zeebanen houden) en we gingen naar de bootjes om naar de stad terug te varen.
Maatman, in een keurig nieuw pak gestoken en een strohoedje op en een wandelstok in de hand moest en zou met mijn motorboot meevaren. De anderen ook. Hij stapte in boot 1, toen in 2, toen in 3 en zou in mijn boot overstappen, toen juist een motorboot voorbij kwam varen, zodat de boten van elkaar gingen en Maat stapte precies tussen nr. 3 en mijn boot de majem in. Kopje onder. We visten hem met alle kracht uit het water, plakten hem in de boot en daar gingen we naar de Handelskade. Geen taxi wilde die natte knaap vervoeren en we huurden een stationwagon, de achterklep ging open en daarop werd Maatman neergezet. Al zingend van ‘In naam van de bitter doe open de poort’, gingen we huiswaarts.
Het was zondag. Het baarde nogal wat opzien. En maandagmorgen kregen we op ons donder van de baas dat we ons zo aangesteld hadden. Een schande voor de vlag van de KNSM. Hij had wel wat gelijk!