Urbina en Curaçao - juni 1929 (12)
Door Lodewijk Daniel Gerharts
Op 8 juni 1929 zaten we ‘s avonds thuis in ‘Tropenweelde’ aan de De Ruyterkade, toen onze collega Keman kwam binnenstormen en vertelde dat het Fort aan de ingang van de haven door Venezolanen was ingenomen en dat er in de stad voortdurend met scherp geschoten werd. Wij maakten Maatman wakker en we besloten naar de Club de Gezelligheid te gaan, vanwaar men uitzicht had op de ingang van het Fort, doch, zeiden we, laten we eerst naar kantoor gaan, daar de auto parkeren en bij de hoek Handelskade en De Ruyterkade eens zien hoe het er bij de ingang van de haven uitziet. Zo gezegd, zo gedaan.
Bij de hoek gekomen zagen wij niets bijzonders. De brug was open en dat was een pluspunt. Geen verbinding met Otrobanda en het radiostation. Weet je wat, zeiden we, laten we door de Breedestraat gaan en proberen de club te bereiken.
Het eerste gedeelte ging in gezwinde pas, doch toen we ter hoogte van de winkel van Manrique Capriles kwamen, ongeveer een dertig meter van de ingang van de club, zagen we opeens een massa mensen komen aanhollen en daarachter Venezolanen met bajonet op het geweer. De zaak van Manrique had een tamelijk diep portiek en daar schoten we in.
Een groep mensen, achterna gezeten door Venezolanen, holde vooruit, zonder ons te zien, en wij als de weerlicht de hoek om en de trap naar de club op. Van Hall, die zich inmiddels bij ons had gevoegd, was de laatste en hij kreeg een prik met een bajonet van een Venezolaan, die hem naar binnen zag schieten, in zijn achterdeel. Een waar gebrul maakte duidelijk dat hij in de roos had geprikt.
Toen we boven kwamen (we waren naar de tweede verdieping gegaan en niet naar het balkon, want, zo redeneerden we, dan zitten we met onze neus te dicht bij de geweren) zagen we tot onze schrik en verbazing dat de brug gesloten was. Wat was er gebeurd? Kapitein Borren, de commandant van de Militaire Politie, woonde op Plantersrust, een paar kilometer naar het noorden en die had, toen hij hoorde van een overval op het Fort, opdracht gegeven de brug de sluiten. Hij reed er in volle vaart overheen het fort binnen en werd gearresteerd! Hij had er verstandiger aan gedaan eerst eens de kat uit de boom te kijken. Dan zou het verdere verloop anders zijn geweest.
In de club kregen we te horen wat er gebeurd was. ‘Generaal’ Urbina (de generaalstitel had hij zichzelf aangemeten) had een paar jaar tevoren als gevangene in het fort doorgebracht. Wat hij uitgehaald had, is mij onbekend. Doch in die tijd werden de gevangenen voor allerlei werkjes gebruikt en zo zag men bijvoorbeeld in de straten gevangenen als straatvegers, gekleed in een overall, die aan de linkerzijde lichtblauw en aan de andere kant donkerblauw was. Zo had Urbina in het Fort gewerkt en hij had daar zijn ogen terdege de kost gegeven.
Bij de Shell werkten honderden Venezolanen en velen woonden in de barakken op Suffisant. Urbina droomde van een revolutie. Hij voer onder een andere naam op een van de schepen van Herrera Hermanos en wist zo Curaçao binnen te komen.
Urbina had voor de overval een uitstekend moment gekozen. Zaterdagavond. Veel militairen waren op stap. Weinigen waren in het Fort. Drie trucks, elk met een man of twintig, reden in volle vaart via Pietermaai naar het Fort waarvan de poort wijd open stond. Een truck reed naar het wachtlokaal waar drie militairen waren. Majoor Vaals, die zijn revolver trok, werd met machetes afgemaakt, de twee anderen raakten zwaar gewond.
De tweede truck reed naar de kantine. Een vijftal militairen wist te ontkomen naar hun kamers en zo het dak te bereiken. De trap werd opgetrokken. Vanaf het dak hebben ze nog enige tijd op de Venezolanen geschoten. Maar ieder had maar vijf patronen; in geval van nood zouden er meer uitgereikt worden.
De derde truck trok naar het kruithuis, dat opengebroken werd en alle wapens en munitie werden er uitgehaald.
In de club kregen we bericht dat luitenant Berger, die, nu kapitein Borren gevangen was, de commandant van de Militaire Politie was, trachtte een groep mensen bijeen te krijgen, die een actie tegen de overweldigers zouden kunnen beginnen. Er was een aantal politiemannen aan gevangenneming ontsnapt, voorts hadden zich burgers aangemeld en Berger beschikte zo over meer dan vijftig vrijwilligers. Maar geen wapens. Wel twee mitrailleurs die aan boord van de sleepboten van de KNSM, de Leeuw en de Tijger, waren gebracht en die reeds in de haven patrouilleerden. Voorts was er bericht gekomen dat van de Shell een vijftigtal geweren kon worden verkregen en die zouden achter Ararat, waar onze baas Kiés woonde, aan wal worden gebracht.
We bleven nog enige tijd in de club en we zagen later gouverneur Fruytier uit zijn huis komen, waarna deze met kapitein Borren, begeleid door een aantal gewapende Venezolanen, op het plein voor het paleis van de gouverneur bij Urbina werden gebracht.
We besloten naar huis te gaan en te zien of wij telefonisch meer zouden kunnen horen. Keman was reeds verdwenen. Maatman besloot nog even te wachten en daarna naar huis te komen. Van Hall en ik gingen naar huis.
Toen ging de telefoon. We schrokken ons een aap. De gebeurtenissen hadden een beetje op onze zenuwen gewerkt! Van Hall was aan de telefoon. Hij had Ararat weten te bereiken en hij was in het huis van de heer Kiés. Hij sprak over luitenant Berger, over geweren, over een boot, doch wij konden uit zijn zenuwachtig gebrabbel niet wijs worden. En Kiés, blijkbaar dezelfde mening toegedaan, nam de telefoon over.
Hijs vroeg ons niet meer of minder dan naar boven te gaan en wapens mee te brengen. Hoeveel wapens we wel hadden? Nu, ik had een kanon van een revolver, een echte Mexicaan met reuzenkogels. Keman had een fatsoenlijk dingetje en Maatman had er ook een. Dan lagen er op kantoor nog een paar en die zouden we gaan halen. Keman ging al vast op weg en ik verkleedde mij vliegensvlug in een donker pak, omdat ik dacht, dat het spel nu pas zou beginnen en dat boven op Ararat een concentratie van al wat maar strijdbaar was, zou plaatsvinden. Wat heb ik later gevloekt!
Als de wind naar kantoor, waar we nog eerder waren dan Keman. Wij vonden een revolver in een lessenaar en in Kiés’ lessenaar moesten er nog drie zijn. Ik de baas opgebeld en gevraagd of ik zijn bureau mocht openbreken. Dat mocht niet, zodat die schietwerktuigen er in bleven.
Daar ging de telefoon. Maatman aan de telefoon. Hij was weer thuis gekomen en vertelde dat hij ook mee wilde. Weer naar huis met onze wapens en toen we vandaar gingen had ik van voren mijn Mexicaantje zitten en van achteren twee kleintjes plus een paar honderd kogels in mijn zakken. Of ik er mee kon schieten? Dat was een vraag!
We waren slim en besloten niet de hoofdweg te volgen, daar deze wel bezet zou zijn, doch langs de bergwand omhoog te klauteren en zo Ararat zien te bereiken. Wat een rampzalig idee ons boven te laten komen! Wat een gezweet en een geraas! Maatman wilde iedereen die hij onderweg zag doodschieten. Ik dacht de hele tijd aan mijn hachje, want hij liep achter me en het was zo’n raar kereltje. Je had een pil te pakken voor je het wist.
Hoe we de weg naar boven zo vlug hebben gevonden is me nog steeds een raadsel. Het ging gesmeerd. Oorlogsinstinct, denk ik. Intussen, we zagen ons al als helden Ararat ontzetten. We kwamen er aan, nadat we nog over een muur waren geklauterd, en alles was stil. Het is eenvoudig gezegd natuurlijk, ‘over de muur geklauterd’. Voor mij was het niets, dank zij mijn lengte. Docht de arme Maatman kwam nog niet eens met zijn hoofd tot aan de rand. We hebben hem letterlijk moeten ophijsen.
Het was stil boven. Wij naar het hek en fluiten. Niets niemendal. Toen roepen. Nog niets. Ik dacht al aan het ergste: dat Ararat uitgemoord was en dat wij de volgende morgen om een nieuwe hoofdagent zouden moeten telegraferen. Eindelijk, na lang schreeuwen, kwam er iets: twee honden. Men had ons dus gehoord en stuurde alvast de voorhoede. Toen kwam de heer Kiés in zijn pyjama voor de dag. Ja, de andere heren waren al naar huis gegaan, want het duurde te lang. En de gouverneur had verboden de geweren af te geven.