Urbina en Curaçao - juni 1929 (13)
Door Lodewijk Daniel Gerharts
Hoe ik keek, behoef ik niet te zeggen. Je geheel voor niets aankleden en een reis naar het topje van Ararat maken. We bleven nog even staan praten en aanvaardden maar weer de terugtocht. Wat kun je anders doen? Langs dezelfde weg bereikten wij weer het Waaigat en waren kort daarna thuis.
Het was natuurlijk niet de bedoeling van luitenant Berger om het Fort te bestormen. Maar wij zouden wel de Venezolanen hebben kunnen insluiten. De twee sleepboten van de KNSM tussen Punda en Otrobanda konden zorgen dat er van ontsnappen via het water geen sprake zou kunnen zijn. Vanaf de club kon het hele Fortplein bestreken worden en langs die weg zou geen enkele Venezolaan kunnen ontsnappen. Aan de achterzijde van het Fort zou ontsnappen via Fort Amsterdam - het plein waaraan de gouvernementsgebouwen lagen of via di gevangenis evenmin mogelijk zijn. Onze groep had, algun luitenant Berger, de bezettingen van het fort daarin opgesloten kunnen houden, waar onvoldoende voedsel was voor zo’n grote groep. Ongetwijfeld was er reeds een oorlogsschip van Nederland onderweg.
Thuis gekomen verwisselden wij weer van kleding en trachtten de dorst te lessen, die wij van de dubbele wandeling naar Ararat hadden gekregen. Gingen toen even naar onze collega Mijs, die dichtbij in ‘Palmlust’ woonde, om hem een revolver te brengen en te vertellen wat er alzo gebeurd was en toen gingen we weer in de richting van het fort.
We wisten weer de club binnen te komen en namen onze positie in. Aan de opgang van de brug zagen we een treurig schouwspel. Daar stonden enige goedbewapende Venezolanen en bij hen stond kapitein Borren, de commandant van de troepen.
Het bleek, dat hij daar was om zijn manschappen, die zo nu en dan kwamen toelopen, aan te zeggen, zich te laten ontwapenen.
Geen bloed mocht vergoten worden. Wij zagen, dat vijf Hollandse soldaten in volle uitrusting, die bij het zien van de Venezolanen de geweren in aanslag brachten, ontwapend werden. Kapitein Borren liep zijn manschappen tegemoet en ging met uitgestrekte armen vóór hen staan. Het was een dramatisch gezicht, Hollandse militairen door dat stelletje Venezolanen weerloos te zien maken. Treurig was het, zoals trouwens de gehele geschiedenis in- en intreurig was.
Dr. Maal, een arts, liep zo nu en dan het Fort in en kwam dan met een gewonde terug. Wij zagen zo twee gewonden wegvoeren, een Curaçaose politieagent, die een kogel in zijn hoofd had gekregen en die onder het bloed zat, en een Hollander met een schotwond in een arm en in een been. In de Breedestraat zagen we grote bloedplassen; op één plaats hadden een gewonde Hollander en een gewonde Venezolaan gelegen en aan de andere kant was een Venezolaan neergeschoten. Hier was een goot van bloed.
Bloedsporen liepen tientallen meters door. Hei eigenaardige is, dat, hoewel er Venezolanen getroffen waren, niemand dood of gewond gevonden werd. Zij schenen al hun dode en gewonde mannen meegenomen te hebben.
Voortdurend reden Venezolanen in gerequireerde auto’s aan. Deze werden bewapend, meestal met een geweer, een revolver en een sabel, en na verloop van tijd stonden een paar honderd gewapende Venezolanen plus de nodige munitie ter beschikking van generaal Urbina. Het dient gezegd te worden, dat er volmaakte orde heerste, dat sterke drank, indien die werd aangeboden, geweigerd werd en dat Urbina iedereen vriendelijk te woord stond. Hij wilde de Maracaibo hebben om daarmede, vermoedelijk naar Coro, uit te varen met zijn manschappen.
Stokers waren er niet. En steeds maar herhaalde Urbina op de vraag wat hij nu eigenlijk wilde: dat hij niets tegen het gouvernement of de Curaçaose bevolking wilde ondernemen, doch dat hij een boot moest hebben. Op het plein liepen de gouverneur, Kiés in het midden en Urbina. Kiés was de tolk.
De kapitein van de Maracaibo was niet te vinden, doch men had de 1e stuurman. Hier en daar werden stokers gevonden. Op bevel van de gouverneur werd een loods van huis gehaald en hij kreeg opdracht het schip naar buiten te loodsen. Bij het uitvaren van het schip stelde hij voor het op de rotsen te laten lopen, doch de gouverneur voelde voor zo’n avontuur bepaald niets. Ten slotte vertrok het schip met 160 Venezolanen, kapitein Borren en 15 manschappen, die allen als gijzelaars werden meegevoerd. Ook gouverneur Fruytier.
Zondagmiddag ongeveer 6 uur kwam het schip met de gijzelaars behouden te Curaçao terug. Na het vertrek van het schip raadde Kiés ons aan eens in het Fort te gaan kijken. Wij troffen daar enige militairen aan die in het Fort waren toen de overval plaats vond en via het dak ontsnapt waren. Ze zeiden dat aan enig verweer niet te denken was geweest. Wel als de poort dicht was geweest, zoals dat in het rustige Nederland altijd het geval is. Dan zou een handjevol militairen, die ook de beschikking over een mitrailleur hadden, gemakkelijk enige honderden invallers de baas hebben gekund.
De volgende morgen werden de mannen die zich aangemeld hadden in groepen verdeeld en wij betrokken op diverse toegangswegen naar Willemstad wachtposten met de opdracht ieder voertuig aan te houden en te onderzoeken. Ik kreeg de opdracht commandant te zijn van een post op de kruising Caracasbaaiweg-Schottegatweg; we kregen geweren met scherpe patronen en daar gingen we. We hadden het succes een auto aan te houden, die van een schip in de Caracasbaai kwam, waarin een Chinees met een klein kistje opium.
Om 8 uur kwam de reserveluitenant Isbrücker - was Shell employé - naar onze post en zei dat hij de geweren in ontvangst kwam nemen. Ik: ,,Geweren in ontvangst nemen? Waar was je de hele nacht? Die geweren hebben wij van luitenant Berger gehad en alleen aan luitenant Berger geven we die af. Weet je wat jij gaat doen? Als de donder naar de stad en broodjes met koffie halen. We verrekken van de honger en de dorst.” En zo gebeurde het.
Het was spoedig weer rustig in de stad. Na een paar dagen kwam een oorlogsschip uit Nederland aan. Ik meen de Van Speyk, alle kanonnen klaar om te schieten. Negen weken hierna kwam de commissie van onderzoek uit Nederland, die ons van de KNSM, die het hele gebeuren van dichtbij hadden meegemaakt, verhoorde. De gouverneur Fruytier werd vervangen door de gouverneur B. Th. W. van Slobbe, oud-officier van het leger in de Oost.
In de namiddag kwamen zes militairen de post versterken. Onder hen was er één die de reis naar Venezuela had meegemaakt. Hij vertelde enige grappige staaltjes omtrent de behandeling van de vuurwapens door de Venezolanen. Ze hadden drie mitrailleurs meegenomen, waaronder twee exercitie-mitrailleurs. Wanneer zij daar een band met scherpe patronen in zouden doen en zouden schieten, dan ontploft de mitrailleur, omdat deze niet sterk genoeg is om de druk van de scherpe patronen, wanneer ze deze afgeschoten worden, te weerstaan. Dan hadden ze meegenomen een kist met zogenaamde losse patronen. Dat zou grappig worden, wanneer zij eenmaal tegenover de vijand staan en de houtjes vliegen eruit.
Aan boord liepen de Venezolanen rond met de schermdop op de geweren. Dat zijn van die lange ijzers met een houten dop, die in de loop gestoken worden wanneer men gaat schermen. Het ijzer met de dop vervangt dan de bajonet. Zij dachten, dat wanneer men die ijzers erin doet, de schoten veel krachtiger worden. Anderen liepen rond met de sleden van pistolen der militairen, alsof daarmede iets kan worden uitgericht. Dikwijls werd aan onze militairen gevraagd de geweren te laden.
Bij aankomst bij Coro werden de sloepen van de Maracaibo te water gelaten en moesten de militairen, vergezeld van enige Venezolanen, naar de wal. Zij werden gedwongen om alle Venezolanen aan land te roeien. Toen dit geschied was, mochten de Hollanders weer aan boord en kon het schip vertrekken.
Het bleek dat een sloep afgedreven was. Wie daarin waren, is mij nog niet geheel duidelijk. Men zegt een Duitser en nog iemand. In geen geval Venezolanen echter. De stroom pakte het bootje beet en na korte tijd werden zij opgepikt door een regeringsboot van Venezuela en weggevoerd.
De revolutie door Urbina op touw gezet was geen succes. Zijn ongeregelde troep werd door de regeringstroepen in de pan gehakt. De meesten werden gevangen genomen. Urbina zelf wist te ontsnappen en heeft later nog enige pogingen gedaan een revolutie in zijn land te ontketenen. Na 1935 was het niet meer nodig. In dat jaar overleed de dictator Vicente Gomez.
Honderden politieke gevangenen, die in Puerto Cabello en andere steden jarenlang opgesloten waren geweest, werden in vrijheid gesteld. De Venezolaanse consul Benjamin Delgado L. die kort daarna naar Bonaire kwam, was één van hen.