Door Lodewijk Daniel Gerharts
Op 30 oktober 1932 riep gezaghebber H.B.C. Schotborgh de commandant van de Veldwacht, brigadier Vis, bij zich en gaf opdracht de veldwachters rond te zenden en de bewoners van Kralendijk en de omliggende dorpen te waarschuwen dat een orkaan op komst was. Hij wist nog niet of hij Bonaire zou treffen, doch in elk geval moesten maatregelen getroffen worden. De laatste orkaan was in 1877 en die had veel schade veroorzaakt (boek van Dr. Hartog). De veldwachters gaven namens de gezaghebber opdracht alle ramen en deuren met planken dicht te spijkeren.
Aan de door het gouvernement uitgegeven waarschuwing, dat een orkaan onze eilanden naderde, werd voor Bonaire een toevoeging gemaakt: ,,Si orkaan ta cerca Bonaire na paloe di marconi lo worde hisa: di dia dos bandera corra cu vierkant pretoe: anochi dos luz corra.” (als een orkaan dicht bij Bonaire is zullen in de mast van het radiostation overdag twee rode vlaggen met een vierkant er in en ‘s nachts twee rode lampen gehesen worden). Het radiostation werd in die tijd ‘marconi’ genoemd!
Ik woonde in het grote huis Breedestraat 13, hoek Kerkweg, en dat huis had ruim twintig grote ramen en deuren. Het zou een kapitaal kosten die allemaal van planken te voorzien. Ik wist dat een hevige storm flinke schade aan een huis kon toebrengen als de wind kans kreeg naar binnen te gaan en dan geen uitweg had. In zo’n geval kan het dak eraan gaan. Wij brachten geen planken aan, doch openden aan de westzijde een grote deur, die op het balkon uitkwam en recht tegenover daarvan, aan de oostzijde, een groot raam. Meubels werden opzijgezet en zo, redeneerden wij, had de wind vrije doorgang door het huis.
Veel regen
Op 1 november begon het. Eerst heel veel regen en die werd gevolgd door een harde wind. Twee dagen lang bleef het regenen, de wind werd sterker, doch veroorzaakte weinig schade. Met de zee was het anders gesteld. Hoge golven stormden op de kust af. In die tijd was er geen kade. De gehele kust was een glooiend strand, zodat het water vrij de langs de zee lopende wegen overstroomde. Intussen vernamen wij, dat de orkaan ongeveer 25 mijl ten oosten van Bonaire voorbijtrok. Wij kregen slechts de staart en die was al erg genoeg; niemand verlangde er naar het gehele dier mee te maken.
Kralendijk had een houten pier. Poten van ‘mamberklak’ uit Suriname en betrekkelijk nieuw. Hij was verbonden met de wal via een landhoofd, dat bestond uit met cement gemaakte muren en de ruimte daartussen was opgevuld met diabaas en stenen. Het gehele landhoofd sloeg weg, maar de houten pier bleef in de branding staan. De golven hadden geen vat op de palen.
De kust langs het ontvangerskantoor, tevens douane en postkantoor, ging eraan. De fundatie van het gebouw kwam bloot en wij stonden te bidden, dat de brandkast van de Ontvanger naar beneden zou komen. Zover kwam het echter niet. Een scheepje, dat door de eigenaar niet in veiligheid was gebracht, werd door een golf opgepakt en op het strand geworpen. Een aantal stoere mannen sleepten het verder op het plein en het kwam voor de Pasanggrahan te liggen.
lets naar het noorden stond het huis van Landraad Hellmund, juist aan het begin van de Bernhardweg. De gehele weg was reeds weggeslagen. De regenbak van het huis werd ondermijnd. Verder naar het noorden werd de grindweg geheel vernield. Gelukkig stonden de huizen hier wat verder van het water. Veel huizen waren er in die tijd nog niet. Op de hoogte, waar de weg naar rechts afslaat naar de Gouverneur Debrotweg, strandden twee balandras. De America en de Baltimore. De Baltimore ging verloren, waarbij een jongen bijna verdronk. Hij werd door de moedige Abraham Neuman uit het water gehaald. De America werd met moeite op het droge getrokken en bleek flinke schade opgelopen te hebben.
Bij Playa Lechi liep de weg vanaf Playa Pabao naar het noorden langs de kust. In de regentijd liep het water, dat in de Savanah zich verzamelde, door een betrekkelijk kleine opening naar zee. Echter deze maal was de hoeveelheid water, die uit het oosten kwam, zo groot en heftig, dat de gehele weg over een afstand van dertig meter weggeslagen werd. Het gat was zo groot en diep, dat na deze storm de weg daar niet werd hersteld. Er werd een nieuwe weg gemaakt op de plaats waar deze thans is en deze werd zo laag gehouden, dat in de regentijd het water over de weg naar zee kon stromen, zonder veel schade aan de weg aan te richten.
We keerden terug en besloten te proberen de plantage Washington in het noorden te bereiken. De Kerkweg was overstroomd doch berijdbaar, op de hoek van de Koninginneweg stond een huis dat de voor- en achterdeur open had staan, zodat het water vrij door het huis kon stromen. Wij zagen juist een kamerpot uit het huis drijven en de vrije waterwereld opzoeken.
Mentor
Bij Mentor konden wij niet verder. Er was daar nog geen brug, doch een labadó, van cement gemaakt, waarover het water vrij kon stromen. Er stond een auto op die plaats, tot boven de treeplanken in het water en de krachtige waterstroom dreigde het voertuig mee te slepen. We reden terug en leenden een lang touw bij een van de bewoners van Antriol. Men bond mij het touw om het middel en ik ging voetje voor voetje naar het voertuig toe. De stroom was inderdaad krachtig en zonder dat touw zou men beter niet kunnen proberen in het water te gaan.
Bij de auto gekomen werd het touw vastgemaakt, langs het touw terug naar de ‘vaste wal’ en met veel mankracht werd het voertuig op het droge gebracht.
Terug naar Kralendijk. De tocht naar Washington moest worden uitgesteld. Nu ging het naar de zoutpannen aan de Lage Westkust. Gemakkelijker gezegd dan gedaan.
Thans is er een mooie EEG-weg van asfalt, doch in die tijd was er alleen een ‘weg’, die ongeveer op de hoogte van het tegenwoordige gezaghebbershuis naar links afboog en om het binnenwater, dat de mooie naam Salinja had, in de richting van de plantage Lima liep. De weg is daar nog en die ging naar de kust waar nu het terrein van TWR begint. Even verder moest men langs het water van het Pekelmeer, voorzichtig rijdend, soms door het water, trachten de zoutpannen te bereiken. De gebouwen van de Witte Pan stonden op een dijk van koraalpuin, enige meters boven de zeespiegel. De zee was hier natuurlijk ook woest, doch langs de kust loopt een koraalrif, waarop de golven veel van hun kracht verloren. De gebouwen hadden geen schade.
Ondermijning
Maar bij de Rode of Oranje Pan was het anders. De dijk van koraalpuin was laag en de zee had een gedeelte van die dijk al afgebroken en was begonnen de gebouwen te ondermijnen. Een muur was reeds ingestort.
Zo snel als maar mogelijk was reden we terug naar Kralendijk en haalden een aantal jute zakken, die voor dividivi werden gebruikt, uit het magazijn, stopten die in de auto en toen weer terug naar de Oranje Pan. Intussen had de zee zo veel van de dijk afgebroken, dat nog maar een paar meter restte. Wanneer ook die paar meter door het water zou worden vernield, had het zeewater toegang tot de lager gelegen zoutpan en bestond de kans dat het gehele Pekelmeer en de zoutpannen overstroomd zouden geraken.
Wij hadden ook een paar arbeiders meegenomen en schoppen en zo snel mogelijk werden de jute zakken met koraalsteen gevuld en vervolgens tegen de resten van de dijk gegooid, zodat verdere afgraving niet mogelijk was. En toen geschiedde het wonder.
De zee begon weer een dijk te bouwen tegen de zakken aan en zo ontstond in een paar uur een flinke dijk, die tegen de golven bestand was. Verdere afbraak van de gebouwen vond evenmin plaats. We waren allemaal erg tevreden over ons werk.
Toen het gevaar voor de zoutpannen geweken was gingen we terug naar de plantage Aruba Amboina. Op deze plantage waren twee grote dammen, die het regenwater moesten tegenhouden. Die waren volgelopen, zodat het water tot aan de kruin van de dam reikte en de overloop was gaan werken. Het steeds toestromende water werd langs het einde van de dam, dat uit een gemetselde muur bestond, afgevoerd en het leek wel of een rivier was ontstaan, die het water in de richting Koninginneweg afvoerde en vervolgens Kralendijk onder water zette. Vandaar stroomde het naar het zuiden over de Kerkweg en de Savaanweg (thans Simon Bolivarweg) en op 2 november was er een meer ontstaan dat reikte van de Savaanweg tot aan de rotsen van de plantage Lima. Men kon met een boot van Playa Pabao naar de Katholieke Kerk varen! Achter Terra Corra, dat tamelijk hoog ligt, was het water anderhalve meter diep.
Het groentetuintje, dat ik in Amboina was begonnen, was weggevaagd. De geiten en schapen hadden zich op de dammen in veiligheid gebracht en hadden van de regen en de kou te lijden.
Na twee dagen gingen we naar Washington. De weg van Rincon naar de plantage was halverwege versperd door takken en vuil. Dat wisten we gedeeltelijk op te ruimen en we konden toen de weg naar de plantage vervolgen. Daar vernamen wij, dat de wegen zodanig beschadigd waren, dat we beter na een paar weken konden terugkomen.
De storm was wat gaan liggen en ook de regenval werd minder. De zee bleef nog verscheidene dagen woelig. Toen de Atlas van de KNSM op zijn reis naar de Bovenwinden Bonaire op zaterdag aanliep, meerde het schip aan het losstaande overblijfsel van de pier. Passagiers en lading werden met bootjes naar de wal gebracht. Aan de wal was een klein piertje van koraalsteen gemaakt, zodat de passagiers gemakkelijk konden uitstappen.
Nadien heeft Bonaire nog een paar maal last gehad van aan de oostzijde voorbijtrekkende orkanen, echter geen was zo zwaar als die van 1932.