De olie herbouwde Curaçao
Op Curaçao werd alles anders door de komst van de raffinaderij in 1915. Shell was overal, tot deze grootmacht afbrokkelde en zich terug begon te trekken achter de eigen afrastering.
Door Ton de Jong
‘Een feeërie van licht en schittering zover het oog reiken kan’. In het jubileumboekje Nos Isla van 1965 is de door Shell ingehuurde auteur lyrisch over de raffinaderij. Het is voor hem een soort Efteling, een sprookjesbos. ‘In 1915 raakt de toverstaf van de industrialisatie de idyllische natuurstaat van een pastoraal oord’. Hij vermeldt niet dat in een sprookjesbos ook boze feeën wonen.
Shell had in 1915 goede redenen om haar raffinaderij op Curaçao te plaatsen. Op het voor de kust van Venezuela gelegen eiland werden de beste belastingfaciliteiten aangeboden. Daar lag de beste natuurlijke haven van de regio en aan het Schottegat een topterrein met meer dan voldoende mogelijkheden om uit te breiden. De al drukke scheepvaart zou er wel bij varen. De directie van Shell, dat voor zestig procent in Nederlandse handen was, vond er een stukje vertrouwd grondgebied en een meewerkend gouvernement. Op 13 mei 1915 paste directeur Deterding van Shell (bijgenaamd ‘Napoleon of Oil’) alle stukken van de puzzel in elkaar en besloot tot de bouw van de raffinaderij.
De start was niet vliegend. De omzet groeide slechts langzaam tot Shell in 1922 grote oliebronnen ontdekte in Venezuela. De bestaande raffinaderij werd eerst uitgebreid, maar al snel kwam er een nieuwe, die na een paar jaar ook al te klein werd. De derde periode van uitbreiding begon in de Tweede Wereldoorlog en duurde tot begin vijftiger jaren. Rap werden in 1941 nieuw installaties gebouwd om de strijdkrachten te voorzien van vliegtuigbenzine en dieselolie. Na de oorlog kreeg Shell steeds meer te maken met beperkingen. De Venezolanen wilden meer olie raffineren in eigen land, wereldwijd ontstond overcapaciteit. Nieuwe raffinaderijen werden gebouwd bij de grote afzetgebieden. Dat ondergroef de winstgevendheid en de omzetten van de grote ‘bron-raffinaderijen’ zoals Shell Curaçao.
Het bedrijf paste de bedrijfsvoering aan. De procedés werden ingewikkelder, het spectrum van producten breder, de kostprijs werd gedrukt. Er werden nieuwe, geautomatiseerde installaties gebouwd. Een opsteker was de grote vraag naar het innovatieve smeeroliemiddel Shell X100. De nu nog bestaande - en winst generende - smeeroliefabriek werd er speciaal voor gebouwd.
Een groot deel van het personeel kon aan het eind van de vijftiger jaren weg. In 1969 had Shell op het hele eiland nog maar een kwart van de werknemers van 1952 - in alle opzichten het topjaar - in dienst. Het aandeel in het nationale product halveerde van 40 tot 22 procent. Intussen had Curaçao, zoals Jaap van Soest in 1977 opmerkte in zijn standaardwerk Olie als water over de eerste veertig Shell-jaren, ‘leren rekenen in miljarden’. Maar dat niet alleen. De samenleving was op haar kop gezet. Totaal, onomkeerbaar. Geert Mak beschrijft in zijn boek In Europa hoe in enkele jaren tijd Oost-Europa drastisch veranderde. Het platteland liep leeg, eeuwenoude structuren en gebruiken smolten weg, nieuwe hoop bracht nieuwe angsten. Zoiets gebeurde - nog heftiger - in het oude Curaçao dat door Shell werd weggespoeld en uit Nederland een nieuwe samenleving liet binnenvaren. Het oliegeld verdreef de armoede. Typerend zijn de bijschriften in een oud fotoalbum van de Zusters van Breda bij foto’s van de raffinaderij: ‘de kip met de gouden eieren’ en ‘de olietanks zijn geldtonnetjes’.
Die metamorfose is voer voor sociologen en antropologen, onder wie Rose Mary Allen, die zichzelf een ‘kind van Shell’ noemt. En zij niet alleen. Met haar honderden, van wie de meesten al lang niet meer op Curaçao wonen. Het is een bijzonder etiket. Je bent kind van je tijd, maar geen kind van een bedrijf of het moet zijn dat het bedrijf een heel - nieuw - tijdperk belichaamt. Rose Mary Allen: ,,Mijn moeder kwam uit St. Kitts en ging bij de directeur van Shell werken. Soms mocht ik mee. Ik proef de chocolademelk die ik kreeg nog steeds een beetje. Mijn vader was een ouderwetse schrijnwerker maar werd door de grote projecten bij Shell een moderne bouwvakker.” Behalve tankers met ruwe olie kwamen er scheepsladingen met arbeiders aan, afkomstig uit alle Caribische eilanden, uit de Zuid-Amerikaanse kustgebieden en uit Europa. Tussen 1930 en 1940 nam de bevolking van Willemstad toe met 30.000 mensen. Portugezen, Nederlanders, Dominicanen, Haïtianen. Rose Mary
Allen: ,,De komst van Shell naar Curaçao staat ook in de geschiedenisboeken van de landen om ons heen. Er werd veel geld naar huis gestuurd. Zonder Shell zou Curaçao nu een ander eiland zijn. Door de armoede zouden veel mensen zijn weggetrokken, van de landbouw was meer overgebleven. Het eiland zag er door Shell wel piekfijn uit, met fietspaden naar de raffinaderij en zwembaden, golfvelden, openluchtbioscopen, sportterreinen, een zeilhaven bij Brakkeput. De meeste voorzieningen waren voor de Nederlanders. De zwarte bevolking mengde zich ook toen niet met de witten.”
De overheid hield zich afzijdig en bood onvoldoende tegenspel. De raffinaderij ondervond geen beperking bij de grote uitbreidingen. Eisen werden er niet gesteld. Bij het gouvernement hield niemand zich bezig met olie, behalve de keren dat het Koninklijk Huis op bezoek kwam. Dan werden de majesteiten trots door de gouverneur begeleid naar de Isla.
Shell zorgde voor een cultuurshock. Het was wennen aan de nieuwe huizen in uit de grond gestampte wijken zoals Suffisant, wennen aan de bedrijfscultuur van Shell. Iedere Curaçaoënaar kent uit zijn jeugd de toeter van Shell. Je diende op tijd te komen en op tijd te vertrekken. Pater Brenneker tekende hierover op: ,,Shell nam in de begintijd voor alle mogelijk werk mensen aan. Die moesten van zeven tot vijf uur werken voor een dagloon van een gulden. Om half zeven moesten ze zich melden bij de buitenpoort. Een paar minuten te laat werd beboet met een kwartje. Ook als je werd betrapt op nietsdoen kreeg je 25 cent boete.” Voor de afhankelijkheid van het slavengedragspatroon kwam volgens hem een andere ondergeschiktheid terug, wel in een aangeharkte omgeving. Iedereen bij en rond Shell kende zijn plaats in de hiërarchie van rang, stand, ras en etniciteit. Enrique Muller dichtte in 1973:
Onze vaders zijn loyale slaven
in de macht van je hekken van staaldraad
zonder jouw inktzwarte aanwezigheid
komt er geen brood op de plank.
De sociologische breuk in de Curaçaose samenleving door de vestiging van de olieraffinaderij had zijn weerslag op de literatuur en op de muziek. Non-conformistische schrijvers als Tip Marugg (1923-2006) en Boeli van Leeuwen (1922-2007) schreven over de nieuwe onderdrukking en het herengedragspatroon van Shell. Dezelfde Tip Marugg schreef als werknemer van Shell toneelstukken voor de Shell Toneelgroep Emmastad. Hoger opgeleide Shell-employés hadden behoefte aan klassieke muzieklessen voor hun kinderen. Bovendien kon onder deze Shell-employés geworven worden voor het Curaçaosch Philharmonisch Orkest. Shell was veel meer dan een fabriek waar in grote fornuizen ruwe olie werd gestookt.
Het gouden jubileum van Shell in 1965 werd nog gevierd alsof Shell een onaantastbare alleenheerser was. Dat was schijn. Jaap van Soest in zijn boek: ,,Curaçao genoot van zijn dure welvaart op de dorre rots, levend bij het geluk van de dag, zich niet ervan bewust dat de voornaamste pijler van zijn economie was aangetast.” De oorzaak van die erosie lag primair in de oliemarkt maar ook maatschappelijk brokkelde de macht af. Op Curaçao kreeg immers de internationale protestbeweging een echo. De kritiek op het grootkapitaal en traditionele machtsstructuren nam toe. Het concern begon zich langzaam maar zeker terug te trekken achter de hoge hekken aan het Schottegat. De Isla werd een ‘gewone’ fabriek.
Feiten
- De plantages Asiento, Valentijn en De Hoop gingen op in de raffinaderij. Andere plantages (onder meer Groot Sint Joris, Zapateer, Groot Piscadera en Brakkeput Mei Mei) werden aangekocht voor het oppompen van grondwater en sparen van regenwater. In 1946 kwam onomstotelijk vast te staan dat de grondwaterstand aanzienlijk was verlaagd door Shell.
- In 1925 werd de Caracasbaai als bunkerhaven ingericht, in 1930 meerde het eerste schip aan bij de bunkerhaven bij Bullenbaai.
- De Shell-activiteiten op Curaçao werden ondergebracht in de Curaçaose Petroleum Industrie Maatschappij (CPIM).
- De eerste Shell-mensen trokken in 1923 naar Emmastad. Julianadorp werd in 1929 gesticht. Suffisant - voor het werkvolk - in de jaren dertig.
- Het inkomen per hoofd van de bevolking was in 1958 op de Nederlandse Antillen 1.087 gulden, in Nederland 702 gulden. Tien jaar later waren de verhoudingen omgekeerd. Op de Antillen 999 gulden, in Nederland 1.475 gulden.
- In 1965 verbruikte de raffinaderij dagelijks 1,8 miljoen kuub zout koelwater, 12.000 kuub zoet water, 20.000 ton stoom, 1 miljoen kWh en 4.000 ton brandstof.
- Er zijn verschillende straten naar Shell genoemd, zoals die naar Ir. Jan Noorduyn die eerste als chef van de raffinaderij en later als directeur (1939-1948) zijn stempel heeft gedrukt.
- Petroleum Werkers Federatie van Curaçao (PWFC) werd in maart 1957 opgericht. Vanaf 1943 waren er vier werknemers-adviescommissies. De veertigurige werkweek werd in 1964 ingevoerd.
- In 1954 werd de bedrijfsschool opgericht die zich later ook bezighield met het omscholen van overtollig personeel.
- In 1929 waren er 10.400 personen in dienst, in 1965 nog maar 5.000 mensen, van wie 80 procent Antillianen, 15 procent Nederlanders en 5 procent overige.
Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten - www.fondsbjp.nl