Door Peter Kavelaars
In de zomer van 2024 heb ik aandacht besteed aan de box 3 soap. Wie dacht dat daarmee voorlopig de rust ten aanzien van deze heffing was teruggekeerd komt bedrogen uit. De Hoge Raad is voor wetgever gaan spelen en de wetgever zelf komt er niet meer uit. Een goed moment dus om de stand van zaken maar weer eens te schetsen.
Eerst de Hoge Raad. De Hoge Raad is er natuurlijk niet voor om als wetgever op te treden maar doet dat af en toe toch. Vooral als de wetgever forse steken laat vallen of niet met noodzakelijke wetgeving komt. De afgelopen jaren is daarvan een voorbeeld de rechtspraak over de zogenoemde onzakelijke leningen. En nu dus box 3. Kenmerk van deze beide ingrepen door de Hoge Raad is dat hij er een chaos van heeft gemaakt. De rechtspraak over de onzakelijke leningen is ondoorgrondelijk, complex en het probleem had veel eenvoudiger kunnen worden opgelost. Maar daarover een andere keer. Wat betreft box 3 heeft de Hoge Raad in de zomer van 2024, kort gezegd, geoordeeld dat deze wat betreft beleggingen in strijd is met het EVRM en dat belastingplichtigen mogen aantonen dat hun reële rendement lager is dan het wettelijke forfaitaire rendement. Dat is als zodanig natuurlijk een sympathiek uitgangspunt. Maar iedereen voelt het wel aan: de bewijslast ligt bij de belastingplichtige en het wordt een heel gedoe om dat reële rendement te berekenen. Dat staat immers nu juist niet in de wet en de Hoge Raad heeft daarover in eerste instantie niet zoveel gezegd. Maar geleidelijk aan komen er steeds meer zaken bij de Hoge Raad terecht met de vraag hoe dat reële rendement in verschillende situaties moet worden berekend. Daar moet hij dan natuurlijk antwoord op geven want hij is op de stoel van de wetgever gaan zitten. Een korte bloemlezing van de beslissingen van de Hoge Raad. Het is logisch dat reële inkomsten als rente, dividend en huur tot het rendement behoren. Een belangrijk probleem zit in waardemutaties, vooral ten aanzien van aandelen en onroerend goed. De Hoge Raad past daarvoor de vermogensaanwasmethode toe, dus de waardemutatie over een jaar, ongeacht of die is gerealiseerd. Dat is uiteraard niet wenselijk: niet genoten inkomen dient niet belast te worden. De Hoge Raad vindt dat echter het meest passen binnen het box 3-systeem dat uitgaat van het rendement in een jaar, gerealiseerd of niet. Een ander punt zijn de kosten van de beleggingen: de Hoge Raad vindt dat daar geen rekening mee mag worden gehouden en die zijn dus niet aftrekbaar. Voor aandelen is dat niet zo’n probleem maar bij onroerende goed ligt dat heel anders. Financieringskosten - rente dus - zijn overigens wel aftrekbaar. Het zal niet verbazen dat dit tot grote ergernissen bij onroerendgoedbezitters leidt, vooral als zij veel onderhoudskosten hebben. Ten aanzien van onroerend goed is verder onder ander beslist dat vakantiewoningen op de WOZ-waarde moeten worden gewaardeerd en dat voor vakantiewoningen in eigen gebruik geen voordeel wegens woongenot in aanmerking hoeft te worden genomen. Met name verhuurders van onroerend goed hebben al aangegeven opnieuw te procederen, met name waar het de niet-aftrekbaarheid van kosten betreft. Verder moet het reële rendement over het totale box 3-vermogen worden berekend; men kan dus niet aan een soort cherrypicking per vermogenssoort doen. Daarnaast is verliescompensatie tussen de jaren niet toegestaan. Zijn we er daarmee? Vast niet: er liggen diverse zaken bij de rechter waar nog knopen over moeten worden doorgehakt.
Dan de wetgever. Kort gezegd komt het erop neer dat die het eigenlijk ook niet meer weet. Eerste actie is dan ook dat de invoering van een nieuw stelsel al voor de derde maal is uitgesteld en wel tot 2028. Er kunnen dus nog een paar nachtjes over worden geslapen. Verder is er een internetvoorstel geweest en heeft de Raad van State over het voorgenomen stelsel geadviseerd. Dat advies is nogal vernietigend. Wat wil de wetgever? De wetgever wil uiteraard reële vermogensinkomsten belasten ofwel rente, dividend, huur etc. Daar is niets mis mee en dat is ook niet controversieel. Het probleem zit in de vermogensmutaties: de waardestijgingen en dalingen van de vermogensbestanddelen in box 3. Het voorstel is die te belasten volgens een vermogensaanwassysteem waarbij de jaarlijkse positieve en negatieve vermogensmutaties worden belast ongeacht of die zijn gerealiseerd. Alleen voor onroerend goed wordt daarop een uitzondering gemaakt: voor die vermogensbestanddelen geldt een vermogenswinstbelasting. Ofwel: vermogensmutaties worden alleen in aanmerking genomen als ze daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Het probleem zit natuurlijk bij de vermogensaanwasbelasting: er wordt onder zo’n systeem belasting geheven over inkomen dat niet daadwerkelijk is genoten en daarmee wordt in feite nog steeds fictief inkomen belast. Het staat daarmee nu al wel vast dat hier direct na invoering over wordt geprocedeerd. Het is natuurlijk ook buitengewoon merkwaardig: aandelen die in box 2 worden gehouden - aanmerkelijk belang - worden belast volgens een vermogenswinstsysteem en aandelen in box 3 volgens een vermogensaanwasbelasting. Denk aan familiebedrijven waar het aandelenkapitaal door verervingen deels is verwaterd en er familieleden zijn met belangen van 5% of meer en met belangen van minder dan 5%. Stel dat een aandeel in een jaar 10% in waarde stijgt maar niet wordt verkocht. De box 2-aandeelhouders betalen geen euro belasting en de box 3-aandeelhouders de volle mep. Ander voorbeeld: de ene belegger belegt in onroerend goed en de andere belegger in een onroerend goedfonds en heeft daarin dus aandelen. Stel ook hier weer dat de waarde in een jaar 10% stijgt. De eerste wordt belast voor vermogenswinst, dus alleen wanneer het onroerend goed wordt verkocht. Indien hij het niet verkoopt is geen heffing verschuldigd in dat jaar. De tweede belegger wordt jaarlijks belast en dus in dit geval gelijk belast voor 10% waardestijging. Dit is niet alleen onbegrijpelijk, maar verstoort uiteraard ook de beleggings- en onroerendgoedmarkt. Daarmee zijn we er overigens nog lang niet wat betreft de bezwaren tegen deze vermogensaanwasbelasting, maar voor nu is het wel weer even genoeg. De oplossing is overigens simpel: alleen vermogenswinsten belasten en niet vermogensaanwas.
Peter Kavelaars is hoogleraar Fiscale Economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en of counsel bij Deloitte Dutch Caribbean