Door Emsley D. Tromp
Met het schrijven van deze notitie zal ik waarschijnlijk op aardig wat tenen trappen. Echter, de enige manier om dat te vermijden, is zwijgen, maar dát zal het imago en de geloofwaardigheid van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS), ons financieel systeem, de monetaire unie en het welzijn van diens inwoners uiteindelijk meer schaden dan te spreken. De reden voor deze notitie ligt in de financiële - en reputatievraagstukken waarvoor de nieuwe CBCS-president een oplossing zal moeten vinden. Ik schrijf deze notitie tevens omdat ik meen dat de CBCS ver is afgedwaald van de weg van gezond verstand. De nieuwe president, Richard Doornbosch, staat voor de taak om de schade die is toegebracht aan de goede naam en faam van de CBCS en de monetaire unie, te herstellen. Mijn bedoeling hier is om de bijzonder lastige uitdaging waarvoor de nieuwe president geplaatst wordt, te duiden door aan te geven wat gedaan moet worden om de problemen de baas te kunnen.
De oplossing van de problemen vraagt om meer gedegen kennis van de Bank en haar lange geschiedenis dan de heer Doornbosch paraat heeft. Hoewel ik geen wonderen verwacht, hoop ik desalniettemin dat de nieuwe president iemand is in wie het land zijn vertrouwen kan stellen. Blijkens een persbericht over zijn beëdiging heeft de nieuwe president aangegeven de landen te zullen steunen. Hoewel loyaliteit essentieel is, biedt het geen garantie voor talent. De aanstelling houdt ook verantwoordelijkheid in.
De uitdaging die voor hem ligt, gaat niet om overleven maar om leiderschap. Het is zeer te betreuren dat de CBCS haar geloofwaardigheid heeft verspild. Doornbosch zal allereerst moeten inzien dat het recht op leiderschap niet als vanzelf komt. Dit inzicht is nodig om te kunnen slagen in het formuleren van een succesvolle strategie. Het is als een advocaat die er door eerdere successen vanuit gaat de rechter in zijn zak te hebben, terwijl het omgekeerde het geval is: de rechter neemt het hem kwalijk dat hij als vanzelfsprekendheid wordt beschouwd.
Van alle uitdagingen die zich in de afgelopen jaren hebben gepresenteerd, is één toch wel een duidelijke dreiging voor de Bank en de belangen van de monetaire unie: het CBCS-beleid ten aanzien van onder toezicht staande instellingen en de groeiende afkeer tegen dit beleid.
Om dit te verduidelijken gaan we terug naar juni 2018, toen voor een van de grotere financiële groepen op Curaçao de noodregeling werd uitgeroepen. De CBCS voerde aan dat de financiële groep solide was en dat het verzoek aan het gerecht om de noodregeling uit te spreken voor die instelling slechts diende om de Bank in staat te stellen de groep te herstructureren, zodat deze weer kon voldoen aan de regelgeving van de Bank. Twee jaar later is er echter niet veel bekend over de voortgang ten aanzien van die genoemde doelstelling.
Sterker nog, alles wijst erop dat er weinig vooruitgang is geboekt. Een gezonde en stabiele financiële sector, vrij van praktijken die niet voldoen aan de hoogste governance-standaarden, zou de heilige graal van het toezicht moeten zijn. Deze doelstelling lijkt nu te worden verbloemd door een civiele zaak tegen de architecten van de onderhavige groep. Achter dit beleid schuilt het gevaar van een labyrint van regelgeving, waardoor onnodige risico’s en onzekerheden ontstaan. Daarnaast druist dit beleid in tegen het uiteindelijke doel van de overheid, namelijk het realiseren van economische groei.
Dit beleid brengt ook de onnodige belasting van de justitiële keten naar voren, gevormd door kwesties die in feite taken zijn van de Bank, en uiteindelijk de uitvoerende macht, met name de ministers van Financiën van Curaçao en Sint Maarten. Dat het gerecht worstelt met deze last, blijkt uit een kanttekening in een vonnis, waarin erop gewezen wordt dat, in tegenstelling tot de Nederlandse noodregeling, in onze wetten geen actieve rol is weggelegd voor de rechter.
Het instrument noodregeling is geen middel om geschillen tussen de Centrale Bank en onder toezicht staande instellingen te beslechten. Integendeel, in casu biedt de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf de Bank voldoende handvatten om haar toezichtstaken preventief uit te voeren. Daarnaast is het ook een instrument om een gezonde ontwikkeling van de verzekeringssector te bevorderen en te handhaven en de belangen te beschermen van verzekerden en polishouders. Het inzetten van de noodregeling als middel voor geschillenbeslechting, druist niet alleen in tegen deze doelstellingen, maar kan ook vergaande gevolgen hebben voor andere macro-economische doelen van het land.
Wat hier aan de orde is, is de vraag of de instelling op moment van het aanvragen van de noodregeling solvabel was of niet. In verband met vertrouwelijkheid, kan ik niet ingaan op details uit de periode van mijn ambtstermijn. Het volstaat te zeggen dat de CBCS bij het aanvragen van de noodregeling verklaard heeft dat de betreffende instelling gezond was, maar slechts geherstructureerd moest worden om deze weer in lijn te brengen met de regelgeving van de Bank.
Conform het verzoek van de CBCS aan het gerecht zoals het in de media verscheen, draaide het probleem om de toelaatbaarheid van vorderingen van de levensverzekeraar op een dochteronderneming en de waardering van belangrijke activa op de balans van een beleggingsentiteit in de groep. De logische gedachte van de CBCS achter het doel van herstructureren, was dat door de claims van de verzekeraar te vervangen door de activa van de beleggingsentiteit, de kwestie van de toelaatbaarheid opgelost zou zijn, waarmee de verzekeraar weer solvabel zou zijn overeenkomstig de regelgeving van de Bank. Zelfs met een conservatieve waardering van de activa was de verzekeraar solvabel geweest.
Dat roept de volgende vragen op: is de herstructurering wel uitgevoerd in het belang van de polishouders, gezien het aanzienlijk deel van de beschikbare middelen besteed aan rechtszaken die niet duidelijk een directe impact hebben op de solvabiliteit van het bedrijf? Was er, gezien het feit dat er na twee jaar blijkbaar nog geen actie is genomen, wel een gegronde reden voor een noodregeling? De ongebreidelde gang naar de rechter is onbegrijpelijk en stelt de kwestie van bilaterale investeringsbescherming en de grotere gevolgen daarvan voor directe buitenlandse investeringen (foreign direct investments) ter discussie.
Een briljant denker die ieder voorstel van een ander van tafel veegt, handelt niet constructief maar disruptief. Een innemende persoon zonder eigen ideeën zal ook niet veel positiefs bij te dragen hebben. Wat de Bank nodig heeft, is een teamspeler die een teamleider kan zijn; iemand die genoeg zelfvertrouwen heeft dat hij ervan uit kan gaan in de meest gevallen gelijk te hebben, en zodanig bescheiden is, dat hij weet wanneer dat niet zo is. Teamleider zijn vergt slim giswerk en outside-the-box denken. Wat ergens anders gebeurt, hoeft niet per se overal te gebeuren.
De CBCS en haar voorganger, de Bank van de Nederlandse Antillen, hebben de afgelopen jaren voor verschillende uitdagingen gestaan. Oplossingen die elders gehanteerd konden worden, waren voor ons niet beschikbaar, door de beperkingen die voortkomen uit de omvang van onze economieën. Het is niet zo dat één beleid alle landen past. Het risico om een financieel gezonde instelling een faillissement in te trekken is zeker niet wat met de noodregeling beoogd wordt.
Aan de heer Doornbosch de uitermate lastige taak om de schade die de afgelopen jaren is toegebracht aan de geloofwaardigheid van de Bank, te herstellen. Het voorgaande biedt hem de mogelijkheid daartoe. De oplossing voor deze uitdaging is niet slechts een aantal beleidsvoorschriften; het vergt een combinatie van voorgaande en toekomstgerichte benaderingen, die passen in het kader van de realiteiten van de monetaire unie.
De auteur van deze opiniebijdrage, Emsley D. Tromp, was voorheen president-directeur van de Bank van de Nederlandse Antillen (BNA) en rechtsopvolger Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS).