Het net om de financiële autonomie sluit zich
Door Hennie Harinck
Amper negen weken na de lockdown van Curaçao is het weer helemaal terug: het beladen debat over de onderlinge verhoudingen tussen de vier landen in het Koninkrijk. Hefboom is uiteraard de coronacrisis die genadeloos de armoede op de eilanden blootlegde. Op Curaçao zijn duizenden mensen afhankelijk geworden van voedselhulp. Het eiland kent geen uitgebreid vangnet voor sociaal zwakkeren van overheidswege, maar gelukkig wel een warm klimaat van onder meer particuliere hulplijnen. Desalniettemin hoort het binnen het Koninkrijk niet zo te zijn, willen we met opgeheven hoofd kunnen blijven zeggen dat we in een van de rijkste en gelukkigste landen ter wereld wonen.
Die structurele armoede kun je interpreteren als een gebrek aan solidariteit op Curaçao zelf. Staatssecretaris Raymond Knops zei hierover in de Tweede Kamer dat ‘de bevolking ook slachtoffer is geweest van de eigen regeringen’, refererend aan de periode Schotte. De bewindsman concludeert ook nog eens onomwonden dat de ‘eilanden kennelijk niet hun autonomie aankunnen’.
Quincy Girigorie, tijdelijk even minister van Algemene Zaken, vindt evenwel dat de Curaçaose hulpvraag losstaat van de autonome status van het eiland, die kortweg inhoudt dat Curaçao binnen de waarborgen van het Koninkrijk (rechtsstaat, defensie, financiële backup) zijn eigen koers kan varen. Hij zei hierover: ,,Ook de landen in Europa doen een beroep op het solidariteitsfonds.” Hij vindt dat de vraag om financiële hulp aan Nederland direct verband houdt met feit dat het toerisme, de grootste bron van inkomsten van het eiland, stilviel, en dat de financiële nood niets van doen heeft met de autonomie van het eiland. De controverse heeft volgens Girigorie te maken met de verslechterde relatie met Nederland. En het klinkt toch dreigend als hij erop laat volgen dat die relatie moet verbeteren ‘willen we samen blijven optrekken’.
Referendum
Dat de relaties binnen het Koninkrijk weer tot het nationale debat zijn doorgedrongen, blijkt ook uit de overweldigende aandacht in deze krant. Sla de kolommen van de laatste weken er maar op na: deskundigen en betrokken lezers schrijven door de crisis gedreven opiniestukken waarin zij van hun liefde voor de CAS-eilanden getuigen en pleiten voor coulance van de zijde van Nederland, in de vorm van ruimhartige financiële steun zonder voorwaarden, om en passant toch ook hun ideeën over een passender staatkundige structuur te bepleiten. De geopperde voorstellen variëren van het uitschrijven van een staatkundig referendum, een oprechter naleven van de waarborgen binnen de verhoudingen, tot een - voorheen als radicaal beschouwd - idee om de drie landen volledig binnen het Nederlands staatsbestel te trekken. We zouden dan een dertiende, overzeese provincie aan Nederland kunnen toevoegen, luidt de suggestie.
Het ziet er al met al niet naar uit dat de staatkundige herindeling van 10-10-‘10 de laatste is geweest. Er lijkt ons als inwoners van het Koninkrijk wat dat betreft weinig rust vergund. Nu we goed en wel op stoom waren om de BES-eilanden te versterken en de autonome status van de drie eilanden Curaçao, Aruba en Sint Maarten werkbaar te maken, diende zich het coronavirus zich aan en raakten in een mum van tijd de economieën van de CAS-eilanden - nog verder - in het slop. De gevolgen zijn bekend: Nederland honoreert de verzoeken om financiële bijstand enkel en alleen als de regeringen nu eindelijk eens serieus de bijl zetten in de ambtenarensalarissen, efficiënter belasting gaan innen en werk maken van alternatieve bronnen van inkomsten. Het Economisch Bureau Amsterdam (EBA) spreekt in zijn rapport ‘Kleine eilanden grote uitdagingen’ wat betreft Curaçao van een ‘onbenut economisch potentieel’ en adviseert innovaties van regelgeving, arbeidsmarkt, energievoorziening en ondernemersklimaat. Evidente en noodzakelijke veranderingen waaraan voortvarend gewerkt moet worden. Als we het hebben over de economie dan raken we meteen aan dat wat de gemoederen al sinds het Statuut-jaar 1954 bezighoudt: Ki sorto di Reino? Wat voor soort Koninkrijk willen we eigenlijk? Een gelijknamig onderzoek uit 1998 inventariseert hoe de bevolking vanaf 1944 denkt over deelname aan het Koninkrijk. Wat opvalt is dat de verwachtingen in de loop van de decennia niet erg zijn veranderd. De Curaçaose bevolking wil in ruime meerderheid bij het Koninkrijk blijven, wil financiële steun als dat nodig is en wil dat het financieel beleid van hun politici - waar zij niet heel erg op lijken te vertrouwen - door Nederland wordt gecontroleerd. En dat is precies wat er gebeurt, ook nu nog, anno 2020, de autonome status van Curaçao ten spijt. En het was maar een klein zinnetje van staatssecretaris Raymond Knops, in de discussie of Nederland de tweede tranche van financiële hulp al dan niet conditioneel moest verstrekken, maar het was veelzeggend: voldoet de bestaande verdeling van verantwoordelijkheden binnen het Koninkrijk nog?
Katalysator
De coronacrisis heeft de financiële en bestuurlijke zwakte van de eilanden blootgelegd en is daarmee een katalysator geworden in de kwestie of die status nog wel realistisch is, en hoe dat dan in een nieuwe, aangepaste staatkundige mal te passen is. Het net om de - financiële - autonomie van Curaçao sluit zich. De tijd van de zachte heelmeesters ligt achter ons, als we de uitspraken van Knops mogen geloven. Überhaupt was het voor de coronacrisis uitbrak al de vraag of daar nog sprake van was met het instorten van een deel van het bankwezen en het boekhoudkundige toezicht van het College financieel toezicht te Willemstad. Ervan uitgaand dat de 160.000 koppige bevolking niet dramatisch van gedachten is veranderd - een grootschalige enquête zou dat moeten uitwijzen - verandert er voorlopig niets aan de staatkundige structuur. En laten we wel wezen, als puntje bij paaltje komt dan schort het niet zozeer aan de vorm van de samenwerking, maar eerder aan de inhoudelijke invulling ervan.
Wat dat betreft raakte Theo Korthals Altes in zijn boek ‘Koninkrijk aan zee’ (1998) aan een kern, namelijk dat de verhoudingen in het Koninkrijk voor alles ‘dynamisch’ zijn en dat het Statuut voor zowel de eilanden als Nederland eerder een ‘kans’ is dan een recht. ,,In een vrije wereld van toegenomen verkeer en vooral toegenomen snelheid en economische veranderlijkheid is er echter alle reden om opnieuw vast te stellen hoe die toevallige verbondenheid ook in de toekomst als gemeenschappelijke optie kan worden benut, en hoe dit kan geschieden met uitdrukkelijk voordeel van alle partners. Een als dit betekent dat verantwoordelijkheden opnieuw moeten worden verdeeld, is een vrije discussie daarover zinvoller dan wanneer enkel wordt stilgestaan bij de aantasting die dat teweeg zou brengen.”
Het lijkt een onontkoombare conclusie dat de tijden van uitstel en afstel voorbij zijn. In de stroomversnelling van de coronacrisis zijn - met frisse tegenzin - de eerste ferme stappen gezet om op een pragmatische manier een systeemverandering door te voeren, ingegeven door het uitgangspunt van een ongeduldige Knops die ‘niet de ambitie heeft om de baas te spelen’ maar wel wil dat het ‘Nederlandse belastinggeld goed terechtkomt’. En dat staat wat hem betreft los van de discussie over het Statuut. Een discussie daarover op dit complexe moment in de geschiedenis doet hij af als ‘juristerij’.
Toch zal vroeg of laat de vraag Ki sorto di Reino? beantwoord moeten worden. Om nu eindelijk eens dat goede bestuur structureel te kunnen realiseren en waarborgen, en om op een behoorlijke manier belastinginning te verankeren. Daaraan ten grondslag ligt een verdeling van verantwoordelijkheden die burgers het volle vertrouwen schenkt om bij een eerstvolgende volksraadpleging de vraag ‘of men wil dat Nederland het financiële beleid van uw regering controleert’ met een gerust hart met ‘nee’ te beantwoorden.
Hennie Harinck is schrijver en journalist in Nederland, die voorheen gewoond en gewerkt heeft in de journalistiek op Curaçao.
Wilt u meer informatie? Neem een online abonnement op de krant.