Door Peter Kavelaars
Het niet of te laat doen van een aangifte kan ook andere gevolgen hebben. Een van de belangrijkste, en dat kwam in de hiervoor bedoelde procedure ook aan de orde, is de zogenoemde omkering van de bewijslast. Als geen aangifte wordt gedaan of als een onjuiste aangifte is gedaan, dan kan de inspecteur zelf het bedrag van de aanslag vaststellen. We zien dit bij de inkomsten- en de winstbelasting nogal eens gebeuren. De inspecteur neemt dan niet zelden het zekere voor het onzekere en legt veelal een betrekkelijk hoge aanslag op. Immers, als hij een te lage aanslag oplegt zal hij dat later doorgaans niet meer kunnen corrigeren. Uitgaande van de aanslag die dus veelal aan de hoge kant zal zijn, leidt de omkering van de bewijslast ertoe dat op de belastingplichtige de bewijslast rust aan te tonen dat de aanslag te hoog is en ook tot welk bedrag de aanslag te hoog is. De ervaring leert dat in dit soort gevallen de belastingplichtige daar meestal niet in slaagt. De inspecteur bevindt zich in een vrij comfortabele positie. Niettemin moet de inspecteur zich in dit soort gevallen wel netjes blijven gedragen: dat betekent met name dat de schatting van het inkomen of de winst redelijk moet zijn en wel gebaseerd moet zijn op zoveel mogelijk feiten die hem anderszins - buiten de aangifte dus - ter beschikking staan.
Indien een dergelijke zogenoemde ambtshalve aanslag is opgelegd, is dus de belastingplichtige aan zet, hoewel sommige belastingplichtigen het er ook wel eens bij laten zitten: als hij meent dat de aanslag te laag is zal hij uiteraard het er bij laten.
Als de belastingplichtige de aanslag wil bestrijden dient hij niet zelden alsnog snel zijn aangifte in; zo ook in de hier aan de orde zijnde uitspraak. In die aangifte wordt dan doorgaans een lager inkomen of winst opgenomen in de hoop dat de inspecteur daarmee akkoord gaat en het tegenbewijs is geleverd. Maar zo eenvoudig ligt dat niet. In de eerste plaats zal de belastingplichtige het door hem opgegeven inkomen echt moeten onderbouwen. In de tweede plaats wordt de aangifte niet als aangifte aangemerkt maar als bezwaar tegen de door de inspecteur opgelegde aanslag. De belastingplichtige zit dus gelijk in de bezwaarfase. Wijst de inspecteur het bezwaar af, de aangifte dus, dan zit er weinig anders op de rechter in te schakelen. Dat is in het algemeen niet aantrekkelijk: belastingprocedures duren doorgaans lang en omdat de belastingplichtige meestal rechtsbijstand nodig heeft van een fiscalist, plegen de kosten vaak hoog op te lopen. Zo hoog zelfs dat ook al wint hij de procedure, de kosten van rechtsbijstand hoger zijn dan het fiscale voordeel. Dat is overigens een fenomeen dat wel vaker voorkomt.
Hoe dan ook zal uit bovenstaande duidelijk zijn dat het verstandig is fiscale verplichtingen goed in de gaten te houden en er geen loopje mee te nemen. De gevolgen kunnen ernstig zijn. Overigens staat tegenover dit alles dat ook de inspecteur zich aan diverse verplichtingen moet houden en ook daarover heeft de fiscale rechter in het Caribisch gebied wel eens wat gezegd. Daar kom ik een volgende keer op terug.
Peter Kavelaars is hoogleraar aan de University of Curaçao en aan de Erasmus Universteit Rotterdam, alsmede offcouncel bij Deloitte.