Door Peter Kavelaars
De kogel is door de kerk: de Hoge Raad heeft afgelopen week dan eindelijk een eindoordeel gegeven over de vraag of het Nederlandse systeem van het heffen over vermogensinkomsten - de vermogensrendementsheffing ofwel de box 3 heffing - door de beugel kan. Eerst maar een korte terugblik.
Onder het aloude systeem van de heffing van vermogensinkomsten was sprake van een fiscale gatenkaas. De vermogensinkomsten werden progressief belast en de vermogensmutaties bleven onbelast. Het is onder zo’n systeem weinig verrassend dat er allerlei financiële producten werden bedacht waarbij vermogensinkomsten werden omgezet in vermogenswinsten. Kortom: het systeem was zo lek als een mandje en bovendien heel complex omdat de wetgever al die lekkages probeerde te repareren. Sinds 2001 kent Nederland daarom de box 3-heffing: eenvoudig, transparant en budgettair heel stabiel: de vermogensinkomsten werden berekend op basis van een forfaitair rendement van 4% over het vermogen per 1 januari en belast tegen 30%. Eigenlijk dus een vermogensbelasting. Doordat aldus een algemeen rendement wordt belast, worden in feite vermogensinkomsten en vermogensmutaties gelijk behandeld. Omdat bovendien vermogen betrekkelijk gemakkelijk is vast te stellen op 1 januari, is het systeem eenvoudig en bovendien fluctueert vermogen in het algemeen redelijk beperkt zodat voor de overheid de budgettaire opbrengst vrij constant is. Voor Nederland is dat zo’n 4 mld euro.
Maar het systeem heeft natuurlijk een groot nadeel: doordat het reële vermogensinkomsten niet is belast, kan er een groot verschil ontstaan tussen het in aanmerking te nemen rendement en het reële inkomen. Belastingplichtigen zullen daar geen overwegende bezwaren tegen hebben zolang het forfait lager is dan de reële inkomsten, maar in het omgekeerde geval zal men daar veel meer moeite mee hebben. En het geval wil dat dit laatste zich nu over een groot aantal jaren heeft voorgedaan. Aanvankelijk dacht de wetgever met een gemiddeld rendement van 4% wel redelijk te zitten, maar zoals we weten is met name de rente langdurig op een laag niveau terecht gekomen en hebben we tussendoor in 2008 ook nog een financiële crisis gehad. Bovendien blijkt het overgrote deel van het vermogen van belastingplichtigen in spaarrekeningen te zitten die nauwelijks rente opleveren. Voor een enkel jaar is dat niet onoverkomelijke maar als dit lang aanhoudt, zet een hoger forfaitair rendement kwaad bloed. De eenvoudigste oplossing zou zijn het forfaitair rendement dan wat neerwaarts bij te stellen. Daar voelde de wetgever echter weinig voor. Pas in 2017 is het rendement wat meer gedifferentieerd naar de omvang van het vermogen waarbij lagere vermogens een lager rendement kennen.
Vele belastingplichtigen zijn echter in de loop van de jaren in de pen geklommen om tegen de heffing bezwaar te maken. Dit heeft uiteindelijk geleid tot massaal bezwaarprocedures. Tot voor kort zijn al die bezwaren door de rechter verworpen. De vraag is ook waar je je precies op moet beroepen: een wet is immers niet toetsbaar op redelijkheid en dat is waar het hier in feite om draait. De uiteindelijke oplossing zou moeten komen van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) waarin onder andere is bepaald dat de overheid de burger geen eigendom mag ontnemen. De stelling van de belastingplichtigen in de proefprocedure was nu dat daarvan door al die jaren waarin in feite een hoger rendement in aanmerking werd genomen dan reëel werd genoten sprake is. Aanvankelijk heeft de Hoge Raad dit argument niet gehonoreerd. In de vorige week gewezen arresten vindt hij echter dat het nu wel lang genoeg heeft geduurd en dat de wetgever er wat aan had moeten doen. Op regelniveau is sprake van strijdigheid met het EVRM. Maar daarmee is er toch geen oplossing voor de belastingplichtigen: ze hebben wel gelijk maar krijgen het feitelijk uiteindelijk niet. De Hoge Raad vindt namelijk dat het aan de wetgever is om het probleem op te lossen. Ofwel: de wet moet worden aangepast. En het zou nu best kunnen zijn dat de in 2017 doorgevoerde wijziging voldoende is. Dat weten we nog niet, omdat het waarschijnlijk is dat over jaren na 2014 - waar de onderhavige procedure onder andere over ging - doorgeprocedeerd gaat worden zodat men uiteindelijk in 2017 terecht komt. We zullen het moeten afwachten.
Kunnen belastingplichtigen nu nog iets? Op zich wel: ze kunnen doorprocederen bij het Europese Hof van de Rechten van de Mens. Maar de kans dat dit succesvol is, is zeer klein en moet dan ook worden afgeraden. Daarnaast zouden belastingplichtigen nog kunnen proberen of in hun individuele situatie sprake is van een extreem geval waarin het feitelijke rendement afwijkt van het forfaitaire rendement. Maar daar zal niet snel sprake van zijn.
En de overheid? Die is natuurlijk blij met deze uitkomst. Voorlopig lijkt er weinig aan de wet te veranderen. Wel is toegezegd om te kijken of bepaalde spaarsaldi volgend jaar toch wat lager worden belast. Op Prinsjesdag moet daar wat duidelijkheid over ontstaan. We gaan het zien.
Peter Kavelaars is hoogleraar aan de University of Curaçao en aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, alsmede offcouncel bij Deloitte.