Door Aart G. Broek
Het handelen van de nieuwe minister van Justitie, Quincy Girigorie (PAR), wekt vertrouwen. Menig politiek bestuurder begint met grove uithalen naar voorgangers, hun beleid en projecten. Vervolgens wordt het kind met het badwater weggegooid. Girigorie lijkt dat verwijt niet gemaakt te kunnen worden waar het de preventie van jeugdcriminaliteit betreft. Hij weegt wat voorhanden is, pakt levensvatbare initiatieven op, bikkelt de mankementen eruit en zet ze in beweging - zoals het Nationaal Platform Jeugdontwikkeling - of duwt ze een andere kant op - zoals het crimefonds. Waar nu nog dikwijls sprake is van los zand, dienen afstemming, samenwerking en samenhang te ontstaan (zie onder meer het Antilliaans Dagblad van 12 juli).Voor Girigorie is een ‘integraal beleid’ niet zozeer een bestuurlijk toverwoord als wel een praktische voorwaarde om tot resultaten te komen bij criminaliteitspreventie. Die praktijk zullen de diverse ministeries in samenspraak moeten realiseren. Het spreekt dat de minister iets als een ‘verdeelsleutel’ tracht te ontwikkelen voor de besteding van fondsen. Wie krijgt wat en waarom? Wringt hier de schoen van Girigorie? Een ‘integraal beleid’ vereist bovenal een uitgewerkt gedachtegoed over het ontstaan van strafbaar afwijkend en dikwijls agressief handelen. Vanuit een dergelijke analyse krijg je zicht op wie er onderling moeten afstemmen over wat, hoe en waartoe. Zodoende wordt duidelijk wat wel en niet wordt aangepakt en - op het eiland - kán worden aangepakt (of juist niet). Vervolgens dringt zich onvermijdelijk een verdeelsleutel op, want het wordt duidelijk waarom wie wat moet krijgen. Zo ontstaat samenhang en kan een integraal beleid gevoerd worden, dat succesvol handelen oplevert voor jeugd en samenleving. Inzake een samenhangend gedachtegoed over de brandstof voor al het eilandelijk geweld lijkt de minister nog wel een steuntje in de rug te kunnen gebruiken. Eerst dát begrip van die brandstof, dan kan integraal beleid vorm en inhoud krijgen.In de verklaring van criminaliteit komen criminologen nauwelijks verder dan de samenleving als oorzaak te zien. Mensen zijn sociale wezens: ieder mens is er een te midden van vele anderen. Dit is van invloed op ons handelen. We zijn geneigd om een direct lijntje te trekken tussen de sociaal-culturele omgeving en criminaliteit: machismo, traditionele man-vrouwverhoudingen, geen werk, ontbreken van sociale controle, gebrekkig onderwijs en dergelijke zouden geweld en criminaliteit in de hand werken. Waarom zouden deze factoren zo’n buitengewoon ongunstige uitwerking hebben? Criminologen vergeten om door te vragen. Zij verzuimen om de ‘emotionele’ component van mensen expliciet bij hun onderzoek te betrekken. Emoties worden onvoldoende een verklarende kracht toegekend. Zodoende zal het niet lukken om deugdelijk te begrijpen waarom het agressieve gedrag zich, bijvoorbeeld, juist voordoet in een armzalige sociaaleconomische situatie of bij gebrekkige sociale controle. Er is inmiddels in de forensische psychiatrie en psychologie wél de nodige aandacht voor de emotionele component van crimineel gedrag opgebracht. Hierdoor weten we dat twee aspecten van ons emotionele huishouden de kans op delinquent gedrag ernstig vergroten. Het betreft, ten eerste, een gebrek aan ‘empathie’, wat gekoppeld wordt aan slechte ‘gewetensvorming’. Als tweede is van doorslaggevende invloed een gebrek aan ‘binding’, waarbij verstoorde ‘hechting’ en gebrekkige ‘toewijding’ en ‘betrokkenheid’ een rol spelen. Het is mogelijk en noodzakelijk om nog wat dieper te graven. Wat weten we van hechtingsangst en het gebrek aan inlevingsvermogen en verantwoordelijkheid?Het betreft in principe emotionele velden met een gemeenschappelijke voedingsbodem. De gezonde ontwikkeling van kind tot volwassene zal moeten plaatsvinden in een koesterende omgeving: acceptatie, waardering alsook controle en correctie. Dat brengt een volwassene voort, die zich ‘geborgen’ weet, die rekening heeft leren houden met naasten doordat zijn omgeving rekening houdt met hem. Zodoende kan hij ‘gewetensvol’ leren handelen. Dat zorgt voor een volwassene die zich heeft leren hechten, toewijding kent en verantwoordelijkheid durft te nemen zonder angst voor vernedering. Hij heeft begrip voor zijn naasten - empathie - ontwikkeld en kent schuldgevoelens, wat we ‘geweten’ noemen. Een randvoorwaarde voor geborgenheid is onder meer een eigen sociaaleconomische omgeving die als leefbaar wordt ervaren in vergelijking tot de samenleving in haar geheel. Dit is een vereiste voor ieder van ons en impliceert ook een zeker toekomstperspectief. Er moet iets zijn om voor te leven. Wanneer mensen niet in een dergelijke ‘geborgenheid’ opgroeien, is er feitelijk sprake van krenkende sociaalemotionele ‘uitsluiting’ uit het grotere samenlevingsverband waartoe zij behoren. In de jaren naar volwassenheid vindt dan een opeenstapeling van schaamte-ervaringen plaats: een opbouw van ervaringen met vernedering, kleinering, uitsluiting en afwijzing. Schaamte brengt onder meer deze gedragsmanifestaties voort: een gebrek aan empathie, wantrouwen, afwijzen van verantwoordelijkheid, opportunisme, angst voor nieuwe schaamte-ervaringen, agressie en andere hechtingsproblemen (met name ook op seksueel gebied), én geweld. Korter dan met deze woorden is het mechanisme niet samen te vatten: if you can’t join them, beat them.Beschikbaar onderzoek levert zicht op de belangrijkste oorzaken van agressief, delinquent gedrag. Het is van belang te onderkennen dat sociaal-culturele en emotionele factoren in elkaar grijpen en onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, ook al zijn ze op zich te onderscheiden. De factoren die van doorslaggevend belang zijn, zijn in algemene zin in het volgende drieluik onder te brengen. De gewelddadige leden van de samenleving (a) weten zich niet op reguliere wijze geborgen in het heden; (b) hun ontbreekt het aan een duurzaam toekomstperspectief; en (c) zij hebben een onevenwichtig emotioneel huishouden opgebouwd. Het betreft een leven dat is getekend door afwijzende krenking, dat wil zeggen schaamte-ervaringen. In combinatie voedt dit drietal vele bedenkelijke vormen van agressie, en leidt meer in het bijzonder tot extreem fysiek geweld en ander crimineel handelen.Deze drie factoren brengen drie ‘piketpaaltjes’ voort, die als strakke richtlijn zouden moeten dienen voor interventies en preventie. Probleemoplossend handelen moet het volgende drieluik realiseren: (a) een regulier acceptabele geborgenheid in het heden; (b) een duurzaam toekomstperspectief; (c) een evenwichtige emotionaliteit, dat wil zeggen het stroomlijnen van het door schaamte aangestuurde emotionele huishouden dat in het verleden werd opgelopen. Met dit drieluik krijg je een kader in handen, dat markeert waarmee je bezig bent, wat invulling krijgt, wat nog aanvulling behoeft of zelfs nog onaangeroerd blijft. Dit drieluik betreft feitelijk algemeen menselijke behoeftes. Ze zijn eigen aan ieder van ons. De genetica en neurobiologie legt met de nodige vaart ook het menselijk fundament bloot, waarop die sociaal-culturele en emotionele factoren inwerken en vice versa. Er is maar weinig uit de sociaal-emotionele omgeving dat zo averechts een uitwerking heeft op onze biologische bagage als juist het gebrek aan geborgenheid, te beginnen bij wat de moeder heeft te bieden. Het is maar dat je het weet. Dan kun je handelen.Hoe het ook zij, Girigorie lijkt mij een omvattend gedachtegoed te kunnen gebruiken. Dat is er. Laat hij er vooral gebruik van maken. Het zal voor een ‘integraal beleid’ zorgen en velen in de samenleving heel erg goed doen.