De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft op 28 maart 2024 cassatie in het belang der wet ingesteld in de ‘zaak Braam’. Hoewel in diverse media vrij precies is uitgelegd wat dit wel en niet betekent, doen inmiddels de wildste verhalen over de kwestie de ronde. Omdat ik vorig jaar oktober zelf aan de Procureur-Generaal heb verzocht om cassatie in het belang der wet in te stellen, ligt het wellicht (ook) op mijn weg om helderheid te verschaffen.
Eerst kort iets over de kwestie zelf. Op grond van de ‘Landsverordening houdende regels betreffende de integriteit van (kandidaat-)ministers’ (kortweg de Landsverordening screening) moet worden beoordeeld of een kandidaat-minister tot minister kan worden benoemd. In deze landsverordening worden diverse gronden genoemd die aan benoeming in de weg staan. Eén daarvan is de volgende.
Is een persoon veroordeeld wegens een misdrijf dan dient hij/zij niet voor benoeming te worden voorgedragen, aldus de Landsverordening screening. Dat lijkt een heldere regel. In deze kwestie bleek de regel toch niet zo helder te zijn.
De kandidaat-minister was twee decennia terug als verdachte betrokken in een strafzaak. In een arrest van 30 maart 2002 heeft het Gerechtshof in Amsterdam bepaalde feiten bewezen verklaard, hetgeen bewezen is verklaard als strafbaar aangemerkt én geoordeeld dat de verdachte daarvoor strafbaar was. Het Gerechtshof in Amsterdam heeft verder bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. Om dat laatste gaat het thans.
De kandidaat voor het ministerschap van justitie werd in 2021 met dit arrest uit 2002 geconfronteerd. Hij heeft zich als kandidaat-minister teruggetrokken toen bleek dat hij niet voor benoeming zou worden voorgedragen. Zijn stelling, dat je niet als ‘veroordeeld’ kan worden aangemerkt als je geen straf opgelegd hebt gekregen, heeft hij aan het Gerecht in Curaçao voorgelegd.
De rechter in eerste aanleg was het niet met hem eens, maar het Gemeenschappelijk Hof oordeelde anders. Het hoger beroep was aangespannen door dr. Braam en ingesteld tegen het Land Curaçao. In een vonnis van 7 juli 2023 heeft het Gemeenschappelijk Hof voor recht verklaard dat in dit geval niet sprake is van een veroordeling in de zin van de Landsverordening screening. De strafzaak uit 2002 kan dus niet als argument worden gebruikt om geen voordracht tot benoeming als minister te doen.
Van het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 7 juli 2023 is door geen van de partijen beroep in cassatie ingesteld. Het is dus een einduitspraak. Een definitief oordeel in het geschil tussen dr. Braam en het Land Curaçao. Die discussie is gesloten. In principe zou hij alsnog voor benoeming tot minister kunnen worden voorgedragen; de strafzaak uit 2002 staat daaraan in ieder geval niet in de weg.
Dat de zaak voor partijen is afgelopen, betekent niet dat er geen discussie over mogelijk is. Natuurlijk kan door iedereen de vraag worden gesteld of het Gemeenschappelijk Hof tot een juist juridisch oordeel is gekomen. Het Gemeenschappelijk Hof beriep zich op uitleg van de wet (Wetboek van Strafvordering) en op arresten van de strafkamer van de Hoge Raad. Het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof luidt samengevat: heb je geen straf gekregen dan ben je niet veroordeeld in de zin van de Landsverordening screening.
Omdat ik direct al bij lezing van het vonnis het gevoel had dat het niet kón kloppen, ben ik enige studie gaan verrichten. Ik kon niets vinden ter staving van het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof. Ik kon niets vinden in de rechtspraak en niets in de literatuur.
Omdat het van groot belang is te weten wanneer iemand wel of niet kan worden voorgedragen om als minister te worden benoemd, en dus wanneer wel of niet sprake is van een ‘veroordeling’ in de zin van de Landsverordening screening, heb ik de Procureur-Generaal gevraagd deze rechtsvraag aan de Hoge Raad voor te leggen.
De Procureur-Generaal heeft positief op mijn verzoek gereageerd. Ik citeer een stukje uit zijn vordering tot cassatie in het belang der wet: ,,Uit de overwegingen in het vonnis wordt niet duidelijk op welke bepaling(en) uit het Wetboek van Strafvordering en op welke arresten van de strafkamer van de Hoge Raad het Hof doelt. Noch in de wet noch in de jurisprudentie heb ik aanknopingspunten gevonden voor de juistheid van de premisse van het Hof.”
Met de ‘premisse’ van het Gemeenschappelijk Hof wordt gedoeld op de stelling dat een verdachte pas wordt veroordeeld als de strafrechter in een uitspraak aan de verdachte een straf oplegt (geen straf dan ook geen veroordeling). Die stelling lijkt mij onjuist en de Procureur-Generaal is het met mij eens.
Over een tijdje zal de Hoge Raad uitspraak doen en krijgen we duidelijkheid voor toekomstige gevallen. Hoe de uitspraak van de Hoge Raad ook zal luiden, voor het Land Curaçao en dr. Braam maakt dat geen verschil meer: tussen deze partijen blijft het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 7 juli 2023 recht overeind staan. Die zaak heeft dr. Braam gewonnen. Dat is een feit.
Karel Frielink, Curaçao