Lezing van een artikel dat onlangs in het Financieele Dagblad werd gepubliceerd, laat zien dat we vooral niet te vroeg moeten gaan juichen over het vonnis van de rechter in eerste aanleg, waarbij Ansary werd veroordeeld tot het aan Ennia terugbetalen van een miljard gulden.
In het artikel - maar ook in de vele lokale publicaties die terecht naam en toenaam vermelden - wordt de vraag gesteld wie de medeverantwoordelijken zijn voor dit debacle dat voor de gepensioneerden van Ennia mogelijk korting op hun pensioen zal betekenen en voor de Curaçaose overheid wellicht de volgende gang met de pet richting Nederland. In het FD-artikel wordt als mogelijk verantwoordelijke genoemd de oud-president van de BNA/CBCS, die wordt verweten dat hij zich door bedrijven van Ansary zou hebben laten fêteren en daarom een oogje dicht zou hebben geknepen. Er worden ook opmerkingen gemaakt bij de waarschuwingen van De Nederlandse Bank (DNB) die immers in de afgelopen jaren meermaals gewezen zou hebben op de situatie bij de Ennia en het falen van het toezicht op Ennia door de Centrale Bank op Curaçao.
Er wordt in het FD-artikel geen gewag gemaakt van de rol van de Curaçaose toezichthouders van wie de peperduur betaalde commissariaten niet als een pepmiddel, maar veeleer als een effectief slaapmiddel lijken te hebben gefungeerd. Andere media hebben daar terecht wel op gewezen. De paginagrote advertentie van Ansary, die onlangs in het Antilliaans Dagblad werd gepubliceerd, voorspelt in dit verband echter weinig goeds.
Wellicht ook geen goed nieuws voor de zich niet door enige realiteitszin gehinderde roependen voor (meer) onafhankelijkheid voor Curaçao. Deze apologeten van de onafhankelijkheid zullen echter ook als dit drama tot een grotere financiële afhankelijkheid van Nederland leidt, zich niet laten afleiden van het door hen als heilig geacht doel. Ook niet nu het bereiken van dit doel, door de toenemende financiële afhankelijkheid van Nederland, steeds verder achter de wijde horizon lijkt te verdwijnen.
J.M. Eustatia, Curaçao