Analyse door René Zwart
Vandaag moet blijken of de regeringen van Den Haag en Oranjestad hun conflict over de Arubaanse landsbegroting 2014 inclusief de meerjarenraming daadwerkelijk hebben bijgelegd. Hoewel bijleggen niet het juiste woord is, want ook al ziet het ernaar uit dat het kabinet Mike Eman II aan de door de Rijksministerraad bij Koninklijk Besluit gegeven aanwijzing heeft voldaan, de vertrouwensrelatie heeft dermate zware averij opgelopen dat de verhoudingen tussen Nederland en de andere landen in het Koninkrijk definitief veranderd zijn.
Als we minister-president Eman mogen geloven zijn in de suppletoire begroting 2014 alle door het Nederlandse College financieel toezicht (Cft) gedane (en vervolgens door de Raad van Advies van Aruba bekrachtigde) aanbevelingen overgenomen. De premier zei het dinsdag in zijn persconferentie niet met zo veel woorden, maar zijn verwijzing naar de constructieve samenwerking tussen de rekenmeesters van het Cft en de staf van minister Angel Bermudez van Financiën duidt erop dat de suppletoire begroting en meerjarenraming ‘Cft-proof’ zijn.
Minister Ronald Plasterk (PvdA) van Binnenlandse Zaken wilde dat tegenover deze krant nog niet bevestigen. Hij gaat er pas vandaag wat over zeggen, na afloop van de Rijksministerraad, maar alles wijst erop dat hij positief nieuws te melden heeft. Zowel vorige als deze week liet de bewindsman in debatten met de Tweede Kamercommissie voor Koninkrijksrelaties doorschemeren dat een akkoord zeer nabij is. En toch: overgaan tot de orde van de dag is er niet bij.
Even aannemend dat de regeringen er inderdaad onderling uit zijn, verlost dat de Staten van Aruba namelijk nog niet van een duivels dilemma waarmee zij door de door Nederland opgelegde aanwijzing zijn opgezadeld: kan een parlement de wijziging van een begroting behandelen als de begroting zelf niet is bekrachtigd? De Staten hebben de begroting 2014 weliswaar vastgesteld, maar door het verbod uit Den Haag aan gouverneur Fredis Refunjol om er zijn handtekening onder te zetten, heeft de begroting nooit rechtsgeldigheid gekregen.
Zuiver langs de parlementaire regels redenerend (maar dat is een beginsel dat het Nederlandse smaldeel in de Rijksministerraad in het tijdperk Rutte lijkt te hebben losgelaten) zou de gouverneur van Plasterk toestemming moeten krijgen om nu eerst de oorspronkelijke - volgens Den Haag ondeugdelijke - begroting alsnog te tekenen waarna de weg vrij is de suppletoire begroting te behandelen.
De Staten hebben er als democratisch gekozen volksvertegenwoordiging het volste recht toe het zo te eisen. De vraag is of ze vasthouden aan een fundamenteel parlementair principe of voor een praktische oplossing kiezen, in de wetenschap dat het Nederland van nu er niet voor terugschrikt zijn wil dwingend op te leggen aan de zogeheten partnerlanden. Zoals het ook de Arubaanse en Sint Maartense parlementariërs met de rug tegen de muur zet door de gouverneur als breekijzer in te zetten.
De enige chique uitweg is de rechtsstatelijke: de Rijksministerraad trekt het Koninklijk Besluit in, Refunjol krijgt het groene licht de begroting te tekenen en de Staten behandelen vervolgens de begrotingswijziging. Als Plasterk daar niet aan wil - bijvoorbeeld omdat hij vreest dat de suppletoire begroting geamendeerd wordt -
is dat een regelrechte motie van wantrouwen aan het adres van de Staten en daarmee een ongehoorde aanslag op de autonomie.
Het einde van het conflict tussen Nederland en Aruba over de begroting mag dan wellicht over een paar uur door Plasterk wereldkundig worden gemaakt, de gevolgen zullen zich nog lang doen gelden. Om een paar voorbeelden te noemen: Nederland heeft een wig gedreven tussen enerzijds de gouverneur en anderzijds regering en parlement en daarmee diens positie als hoofd van de regering onmogelijk gemaakt. Vind in de toekomst nog maar eens een kandidaat die niet alleen geschikt is, maar ook de bereidheid heeft zich als stroman van Den Haag te laten gebruiken.
Ook het vertrouwen in het Statuut, toch de grondwet van het Koninkrijk, heeft een forse deuk opgelopen. Werd dat op de eilanden tot nu toe als een vorm van moederlijke bescherming beschouwd, door er een eenzijdige uitleg aan te geven heeft Nederland - halsstarrig weigerend dat te laten toetsen door de Raad van State - voor elkaar gekregen dat het voortaan wordt gezien als instrument om landen naar de Haagse pijpen te laten dansen. Dat niet de Staten, maar de Nederlandse regering bepaalt wie er op Sint Maarten minister mogen worden, is een niet mis te verstaan bewijs van de nieuwe realiteit.
Tweede Kamerlid Roelof van Laar (PvdA) voelt nattigheid, getuige zijn oproep deze week: ,,Er moet iets gebeuren aan hoe we binnen het Koninkrijk met elkaar omgaan. We moeten zoeken naar wat ons verbindt en naar verbindende krachten. We staan meer en meer tegenover elkaar. Dat is logisch, gezien de ontwikkelingen, maar we moeten ook weer vinden waar we gezamenlijk voor staan. Een gezamenlijk plan voor kinderrechten. Een gezamenlijk plan voor duurzaamheid. Een gezamenlijk plan voor economische vooruitgang. De aanwijzingen zijn terecht en nodig, maar echte vooruitgang boeken we pas als we samen gaan werken.”
Zijn partijgenoot Plasterk reageerde niet overenthousiast. De minister toonde zich pas na enig aandringen bereid te bekijken of het thema ‘Gezamenlijk Bestuur’ voor de Koninkrijksconferentie van komend voorjaar kan worden geagendeerd. Hoe sympathiek de suggestie van Van Laar ook is, het is ‘too little too late’. De onplezierige werkelijkheid is dat het lompe Nederlandse optreden een diepe vertrouwenscrisis heeft veroorzaakt.
Zoals Nederland het de politiek op Sint Maarten niet toevertrouwt schoon schip te maken, zo is de olifant niet de eerst aangewezene om de porseleinscherven te lijmen. Wat dringend gewenst is, is de instelling van een comité van wijze mannen en vrouwen van statuur, een onafhankelijke geest en empathisch vermogen die hun sporen hebben verdiend in het openbaar bestuur, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld en dan - omwille van een frisse blik - bij voorkeur niet (alleen) de ‘usual suspects’.
De opdracht: aan de hand van het op 15 december 60 jaar bestaande Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden met de wetenschap van nu een praktische handleiding, bijsluiter, spelregels - of hoe je het ook wil noemen - op te stellen waarmee conflicten zoals die zich in toenemende mate voordoen, kunnen worden voorkomen. Als het comité dan ook nog even een voor alle landen acceptabele geschillenregeling ontwerpt, kan het Koninkrijk er vast weer voor een tijdje tegenaan.