Muchu amèn ta daña misa. Dat teveel ‘amens’ schade doen aan een kerkdienst, en overdaad dus schaadt, is in de kern de conclusie die getrokken kan worden uit de nieuwsberichtgeving op de Aruba-pagina’s in deze krant van deze week. Op het eiland heeft het ‘overtoerisme’ inmiddels namelijk dusdanige vormen aangenomen, dat het afgelopen zondag tot een clash kwam tussen toeristen en de lokale actiegroep ‘No More Hotels’.
De geschrokken Toerismeminister Dangui Oduber (MEP) probeerde voornoemde kwestie op Baby Beach nog te sussen door op te roepen tot een constructief dialoog en tot beleid waarmee voorkomen wordt dat hotels in de toekomst ongebreideld kunnen blijven uitbouwen.
De actualiteit toont echter aan dat Aruba net als andere steeds populairder wordende vakantiebestemmingen elders in de wereld kampt met een structurele overschrijdende capaciteit. Onder meer raken de plaatselijke infrastructuur en de voorzieningen op het 180 vierkante kilometer kleine ‘One Happy Island’ overbelast, worden stranden en gronden ‘ingepikt’ door resortondernemers, en gaan de lokale kosten van levensonderhoud en huisvesting richting de hemel.
De minister en de regering-Wever-Croes stellen terecht dat het toerisme de cruciale kurk is waarop de Arubaanse economie drijft, maar dat er wel naarstig naar oplossingen moet worden gezocht voor de problematiek van het ‘overtoerisme’. Het aan banden leggen van uitbreidingen bij nieuwe hotelvergunningen is daarbij een stap in de goede richting, maar het is evident dat veel méér gedaan moet worden om enerzijds de broodwinning van duizenden Arubanen te waarborgen en anderzijds de kosten van levensonderhoud op een aanvaardbaar niveau te houden. In dat kader zijn er internationaal meerdere modellen uitgewerkt om deze tegenovergestelde partijen tevreden te stellen.
Een beproefd en voor de hand liggend model is het kiezen voor kwaliteit in plaats van kwantiteit. Niet wéér negenhonderd nieuwe hotelkamers op Aruba bouwen, maar het eiland aantrekkelijker maken voor een kleinere groep toeristen die dezelfde inkomsten oplevert. Een ander scenario betreft het opteren voor slow growth, zoals Bonaire nu nastreeft, om zo de inflatiedruk te verminderen, oververhitting te vermijden en sociale stabiliteit te bewerkstelligen. Het is overigens opvallend hoe de mono-economie-eilanden nog altijd te weinig resultaat boeken met de nagestreefde diversificatie, ondanks dat er gedurende de coronajaren geen broodkruimel viel te verdienen aan de toerismesector. De coronacrisis, maar ook de recente confrontatie op Baby Beach, zouden een wake up call moeten zijn voor Aruba en de zustereilanden Bonaire, Sint Maarten en óók Curaçao. Als steeds meer eilanders tweederangsburgers worden in eigen land en niet meer in voldoende mate in hun basisbehoeften kunnen voorzien, kan dit leiden tot frustratie, irritatie of zelfs agressie; in dit opzicht zijn er internationaal voorbeelden te over.
Het is te begrijpen dat voor velen de toerismedollars heilig zijn, maar het moet nu echt wel gaan doordringen dat de overheden niet op alles ‘ja’ en ‘amen’ blijven zeggen; juist om te voorkomen dat ‘de kip met de gouden eieren wordt geslacht’.