Van onze correspondent
Oranjestad - Parlementariër Mike de Meza (AVP) wordt op dit moment niet vervolgd, is niet aangehouden en ook niet uitgenodigd voor verhoor.

Het Openbaar Ministerie (OM) hoeft hem formeel niet te informeren dat hij wordt beschuldigd van het plegen van een strafbaar feit. Het gerecht in eerste aanleg gaat beoordelen of voor een burger die kandidaat-minister is, een uitzondering moet worden gemaakt met het verstrekken van informatie.
Bij de rechter diende woensdag het kort geding dat De Meza heeft aangespannen tegen het OM. Hij stelt dat hij door de formateur (Mike Eman, red.) is geïnformeerd dat hij door het OM als verdachte is aangemerkt naar aanleiding van een aangifte door de inspecteur van de Belastingdienst. De Meza verzoekt de rechter om het OM op te dragen om hem te informeren over de aard en de reden van de verdenking tegen hem. Op dit moment ligt het screeningsproces stil om minister te kunnen worden.
Het OM heeft in een persverklaring laten weten dat in artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering staat dat een burger de rechter kan verzoeken een oplossing te bieden wanneer zich een probleem voordoet waarvoor geen specifieke wettelijke regeling bestaat, maar dat desondanks dringend moet worden opgelost. De rechter kan in dat geval met een passende maatregel komen om een goed en eerlijk verloop van het strafproces te waarborgen.
De Meza onderbouwt zijn verzoek door een beroep op het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, de Staatsregeling en de Richtlijn 2012/13/EU van het Europese Parlement en de Raad die gaat over het recht op informatie in strafprocedures. Daarin staat dat iedereen die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd het recht heeft op informatie over de aard en reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging.
Volgens het OM wordt de persoon die dit kort geding is gestart op dit moment niet vervolgd. De verzoeker is niet aangehouden en ook niet uitgenodigd voor verhoor. Dit zijn momenten waarop een verdachte formeel op de hoogte moet worden gesteld van het feit dat hij wordt verdacht of beschuldigd van het plegen van een strafbaar feit. Dit geldt voor iedere burger die verdachte, en dus ook voor De Meza. Het OM ziet geen reden hiervan af te wijken in het geval van De Meza. Om die reden is het standpunt van het OM dat het verzoek moet worden afgewezen.
De screeningsprocedure van kandidaat-ministers heeft een geheimhoudingsplicht. Dat staat in de Landsverordening integriteit ministers. Het OM kan om die reden niet reageren op de bewering van De Meza dat hij van de formateur heeft vernomen dat hij verdachte is van een strafbaar feit. Het OM kan wel in algemene zin opmerken dat de wetgever in die Landsverordening de procureur-generaal (PG) heeft opgedragen justitieel onderzoek te verrichten naar de kandidaat-ministers. De PG moet van de wetgever een verklaring verstrekken aan de formateur en de gouverneur, waaruit blijkt of de kandidaat verdachte is van een misdrijf in een lopend onderzoek. De wetgever bepaalt dus de regels, de wettelijke taken en plichten van het OM. De burger bepaalt zelf het moment van zijn aangifte.
Het gerecht in eerste aanleg zal binnen een week uitspraak doen, waarbij de centrale vraag is of voor een burger die kandidaat-minister een uitzondering moet worden gemaakt ten opzichte van iedere andere burger.