Door Bas Jussen
,,Wat was er daarginds aan de hand?”, vroeg Wouter nieuwsgierig toen ze buiten het gezichtsveld van de druk pratende groep waren gekomen. ,,Vier jaar geleden hebben we aan deze zijde van de baai onze synagoge Neve Shalom gebouwd”, vertelde de man, ,,maar we zijn slechts een stiefkind van de moedergemeente aan de overkant gebleven. We willen een stuk onafhankelijkheid en dat willen die honden ons niet geven!”
De machtsstrijd tussen de joodse families had tot verschillende gevechten geleid, tot op de Joodse begraafplaats aan toe. Knuppels, stokken en zelfs roeiriemen werden daarbij niet gespaard. De directeur van de Compagnie en de dominee van de Fortkerk hadden vergeefse pogingen ondernomen om het geschil te sussen. De ruzie was zo hoog opgelopen dat het economisch leven op het eiland eronder begon te lijden toen een aantal Joodse zakenlieden zich in de strijd wierpen als wilde wolven. Uiteindelijk had de directeur een persoonlijke brief verstuurd naar de stadhouder, niemand minder dan prins Willem IV, om vrede af te dwingen. ,,Ik hoop dat de prins van Oranje hun gesar tot een einde kan brengen”, zuchtte de jongeman.
Terwijl hij zijn vurige verhaal vertelde was de Annabaai allang in zicht gekomen. Opeens realiseerde Wouter zich een nieuw probleem. Hoe kwamen ze aan geld voor de overtocht?
Natuurlijk kon hij proberen ergens geld te jatten. In een haven waren er altijd wel bezopen lieden wiens zakken je kon rollen. Had hij dat niet al vaak genoeg gedaan in Amsterdam?! Anderzijds durfde hij niet zo goed. Ze hadden het afgelopen etmaal al genoeg problemen gehad met de sterke arm der wet. Wellicht kon hij Koko overhalen het vuile klusje te klaren. ,,Ik neem aan dat jij niet kunt zwemmen zoals ik”, loog Wouter. Hij wist dat als hij in het water zou springen, hij zijn hoofd met de grootste moeite en wildste bewegingen slechts korte tijd boven het wateroppervlak kon houden alvorens naar de bodem te zinken als een baksteen. Maar hij probeerde het probleem in de schoenen van zijn metgezel te schuiven. ,,Hoe kom jij het water over?”, vroeg hij listig. Koko grijnsde. Aan zijn gezicht viel af te lezen dat hij iets in zijn schild voerde. Zonder verder uitleg te geven liep hij in de richting van de kade en slenterde nonchalant langs het water, zijn handen in de zakken terwijl hij zacht een liedje neuriede. Wouter had deze houding eerder gezien, tijdens de pauzes in het veld. De slaven hingen dan wat loom rond in de schaduw en slenterden heen en weer alsof zelfs de ondergang van de wereld hen niet interesseerde. Vaak neurieden ze dan ook, of zongen liederen, iets wat ze ook wel eens tijdens het werk pleegden te doen om de verveling te overwinnen.
Wouter besloot zijn slaaf niet te ver te laten afdwalen en volgde hem op enige afstand. Na enkele tientallen meters langs de kade te zijn gelopen stak Koko zijn hand op en wuifde naar een donkere man in een ponchi. De man wuifde terug, hij leek de jongen te herkennen en kwam over de kabbelende golven naar de kade geroeid. Koko sprak hem aan in een raar brabbeltaaltje en wees op Wouter. De man knikte en brabbelde terug. Vervolgens stapte de negerjongen in het bootje dat ritmisch heen en weer deinsde op het water. De man gebaarde Wouter om ook in te stappen. Even aarzelde hij. Wat had Koko de man beloofd? Hij bleek de man te kennen. Waarschijnlijk een slaaf die voor zijn meester geld verdiende door mensen heen en weer te varen tussen de stadsdelen. Van het geld dat hij verdiende, mocht hij een klein deel zelf behouden. Menig pontvaarder had zichzelf op die manier vrij gekocht, had Jan hem ooit verteld. Wouter en Koko hoefden echter niets te betalen voor de overtocht. De jonge slaaf had voor hen een plek voorin de boot geregeld. Al snel wist Wouter waarom deze plaats kosteloos was aangeboden: het opspattende water doordrenkte zijn kleren bij de eerste golven. Op deze manier deden zij dienst als menselijk schild voor de overige twee passagiers, die wel betaalden.
Aan de overzijde gekomen bedankte Koko de man in zijn vreemde taal. Wouter schudde slechts zijn hand, hij kon niet anders dan dankbaar zijn. Van hieruit wist hij de weg op zijn duimpje. Hij had hem zo vaak samen met Jan afgelegd. Hij zette het op een hollen en maande Koko aan hetzelfde te doen. Drijfnat kwamen ze aan bij het pakhuis van oom Gerard. De deuren stonden wijd open en Wouter trad binnen. Daar stond Jan, voorovergebogen in een donkere hoek.
,,Jan….”, zei Wouter aarzelend. De tomaat schoot recht en draaide zich verschrikt om. ,,Verdomme!”, brulde hij. ,,Je liet me schrikken, idioot! Waar kom jij opeens vandaan?” Wouter vertelde kort hoe ze op de vlucht waren geslagen met de kar maar deze hadden moeten achterlaten. Hoe ze vervolgens rond gedoold hadden als hopeloze jonge katjes op zoek naar hun moeder, om uiteindelijk aan te lopen bij een boerderij waar ze gevoed waren en de nacht hadden doorgebracht. Vervolgens had de boer hen aan de Overzijde afgezet en waren ze door een vriend van Koko naar deze kant gevaren. ,,Wat is er met de kar gebeurd?”, vroeg Jan streng. ,,Ik weet het niet, de patrouille heeft hem in beslag genomen of dat beest zeult er nog steeds mee rond.” Jan keek nors. ,,Heer Eickelboom zal daar niet blij mee zijn”, bromde hij, ,,hij was al razend dat de smokkelwaar verloren is gegaan, maar hij had nog enige hoop dat die kar gered was. Maar ook dat heb je niet kunnen doen. En hoe zit het met die nikker? Heeft die niet proberen te ontsnappen?” Wouter schudde zijn hoofd. ,,Ik dacht dat hij dat wel zou proberen. Ik was bang dat hij me zelfs zou willen ombrengen, maar ik moet eerlijk zijn; hij heeft zich voorbeeldig gedragen”, antwoordde de jongen. Jan waarschuwde hem dat oom Gerard alles behalve blij zou zijn als Wouter terugkeerde op de plantage. De grijsaard had gevloekt als een zeeman. Schuimbekkend van woede had hij zijn zweep tevoorschijn getoverd om Maarten en Ernst-Jan ongenadig de kamer uit te ranselen. Hoewel Jan zelf ternauwernood aan een pak slaag was ontkomen, had de oude man wel gezworen dat hij de schade op zijn loon zou inhouden. ,,Ik houd niet van die zwarten”, gaf de tomaat toe, ,,maar ik moet zeggen dat de manier waarop heer Eickelboom hen gisteren behandelde buiten proporties was. Bij het minste of geringste daalde de zweep op iemands rug neer, zelfs de kinderen moesten het ontgelden!”
Lang bleven zij niet in het pakhuis. Na een korte rustpauze en een maaltijd van oud brood, vertrokken Wouter en Koko met Jan naar de plantage zodat zij tekst en uitleg konden geven voor het vallen van de duisternis. Die avond strompelde Wouter met een flinke portie tegenzin langs de slavenbel, in de richting van het landhuis. Beide jongens werden onmiddellijk in het kantoor van oom Gerard ontboden. Ze zagen de donkere wolken hangen, het onweer zou weldra beginnen. Wouters hart bonkte tegen zijn ribbenkast, maar anders dan toen hij Loanicia had gesproken. Zijn handen voelden klef aan van het zweet, dat hij ook in dunne straaltjes over zijn borst naar beneden voelde stromen. Even keek hij naar Koko in de hoop dezelfde gevoelens van angst bij hem te bespeuren. Hoewel de jonge slaaf niet zweette, zag hij aan het trillen van diens neusvleugels hoe nerveus hij was.

Week toppers

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar [email protected]. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is ANG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.