De producten van Bonaire (45)
Door Lodewijk Daniel Gerharts
Kreeft (langoesten)
In de dertiger jaren was Bonaire de kreeftleverancier van het Hotel Americano dat aan het Brionplein te Willemstad was gelegen. Taco Boekhoudt had in het Lac verscheidene fuiken staan, die iedere zaterdag geledigd werden en de volgende dag, zondag, ging de vangst met de pakketschoener Fedalma naar Curaçao.
Langzamerhand werd de vraag naar kreeft groter en de vangsten in het Lac werden kleiner en dat niet alleen, ook de kreeft werd kleiner, omdat men te jonge dieren ving. Er was geen enkele verordening die het vangen van kleine kreeft verbood.
Ook in Venezuela was er toen geen wet, die de kreeftenvangst regelde.
Op 29 juni 1947 evenwel werd het besluit nr. 62 van de minister van Landbouw en Veeteelt van Venezuela, dr. Eduardo Mendoza uitgegeven, waarin stond:
a. Dat het verboden is kreeft te vangen tussen 1 juli en 31 augustus (dan heeft de kreeft eieren)
b. Dat het altijd verboden is kreeft te vangen, te vervoeren, te hebben, die vanaf de ogen tot het einde van de staart (‘desde el ojo hasta el arranque de la aleta terminal de la cola’) minder dan 16 cm meet. (Dat zijn nog kleine kreeften!). Kleinere kreeften die gevangen werden moesten onmiddellijk op de plaats van de vangst weer in het water worden teruggebracht.
c. Dat het verboden is kreeft te vangen met behulp van elektrische lantaarn of andere kunstmatig licht.
d. Het besluit heeft betrekking op vissers, vervoerders en kooplieden.
e. Overtreding van de bepaling van het besluit worden gestraft met een boete van maximaal 10.000 bolívars.
In 1948 was ik lid van de Staten en ik werd benoemd tot lid van de Ronde Tafel Conferentie en tijdens het verblijf in Nederland sprak ik met het ministerie van Overzeese Rijksdelen en ambtenaren over diverse mogelijkheden die tot verbetering van de economie van Bonaire zouden kunnen leiden. Hierbij kwam ook ter sprake het kweken van kreeft. Op 23 maart 1948 ontving ik een brief van een zekere heer J. Storm uit Rotterdam, die schreef dat hij belang stelde in een kreeftenkwekerij, het inblikken en de export daarvan. Na veel briefwisseling kwamen hij en zijn vrouw in januari 1949 te Bonaire aan. Daar hij en zijn vrouw vroeger ook werkzaam waren geweest in een hotelbedrijf, ging de gezaghebber er mede akkoord dat het echtpaar het beheer van de pas verbouwde Pasanggrahan mocht voeren, waarbij de heer Storm dan ook zijn aandacht aan het kreeftenpark zou kunnen geven.
Het beheer van de Pasanggrahan was een succes; het kreeftenpark niet. Storm, aan wie ik een bootje in bruikleen had gegeven, zat in een schommelstoel naar de zee te kijken en men kon zien dat hij dacht: ,,Waar blijft die verrekte kreeft nu?”
Na ruim een jaar, schat ik, verdween het echtpaar naar Curaçao, waar het beheer van de Pasanggrahan op Parera werd overgenomen en toen zat Storm dichtbij de banken. Het duurde niet lang of hij was met zijn geld naar Canada vertrokken en trad daar in dienst van een hotelketen. Hij heeft onder andere het hotel Torarica ingericht en in het begin begeleid.
Dat was het einde van kreeftenparkidee!
Het werd hoe langer hoe moeilijker kreeft van goede afmetingen rond Bonaire te vinden. Het was dringend noodzakelijk dat een kreeftenverordening werd gemaakt, die het vangen van kreeft en het verhandelen ervan zou regelen.
Op 11 september 1950 diende ik een ontwerplandsverordening bij de Staten in, houdende voorzieningen tot regeling van de kreeftontvangst in de wateren van en rondom de Nederlandse Antillen.
In een vergadering van de Vaste Commissie van de Staten werd door de vertegenwoordiger van de Bovenwindse Eilanden opgemerkt, dat ik het brood van de vissers aantastte, waarop ik antwoordde, dat het tegendeel het geval was: de verordening zou het brood van de vissers beschermen. Echter de Staten zeiden in het voorlopig verslag na 2 november 1950: ,,Alhoewel zeer vele leden waardering konden hebben voor de bedoeling, die aan het onderhavige ontwerp tot grondslag ligt”, meenden zij toch dat de materie zich niet leent voor een initiatief-ontwerp. Het recht van de Staten op dit punt moest met omzichtigheid worden gehanteerd. ,,Indien er aanleiding voor bestaat de kreeftenstand te gaan beschermen, zou het verre voorkeur verdienen, wanneer alle landen, die in het Caraïbisch gebied gelegen zijn, dit gezamenlijk zouden aanpakken.” (Men zag blijkbaar over het hoofd, dat Venezuela, Colombia en Cuba deze materie reeds hadden geregeld).
Men stelde voor ‘dat het Bestuur van de Nederlandse Antillen deze aangelegenheid onder de aandacht zou brengen van de Caraïbische Commissie’.
Het ontwerp dat ik indiende was gemaakt door wijlen dr. J.H. Westermann en aan de gezaghebber van de Bovenwindse Eilanden toegezonden, nadat hij een bezoek aan Sint Maarten had gebracht en gehoord en gezien had dat de kreeftenvangst te Sint Maarten zeer achteruit was gegaan. De vissers van dat eiland, in hun kortzichtigheid, hadden een actie op touw gezet met het doel het ontwerp te torpederen. En met succes!
Reeds in 1948 had ik geprobeerd, dat het Bestuur een kreeftenverordering zou maken. Toen was ik lid van de Raad van Advies.
De maat die in het ontwerp werd genoemd, t.w. 8 ¾ cm vanaf het kopborststuk of ‘cap’ had ik verkregen van de Universiteit te Miami.
Eindelijk kwam op 29 juni 1961 de Eilandsverordening van Bonaire tot stand.
De kleinste toegestane maat werd in deze verordening bepaald op 25 cm van kop tot staart, Een niet erg duidelijke omschrijving!
Sint Maarten volgde op 2 november 1963, Saba op december 1966 en Sint Eustatius op 10 november 1966. De drie Bovenwinden hadden als maat 8¾ cm van de ‘cap’ zoals in het ontwerp van 1950 werd gezegd. Bonaire had een afwijkende maat. Voor alle eilanden was het eigenlijk te laat. Er was niet meer voldoende kreeft te vinden en invoer vanuit het buitenland vond plaats (in 1953 reeds 5.032 kg). Toen de Antilles International Salt Co. in het Pekelmeer een modern zeezoutwinningsbedrijf had gesticht, waren er enige kanalen gemaakt.
De bedrijfsleider ir. René Hakkenberg nam daar proeven met het kweken van karko’s (conch shells) en kreeft. In een van die kanalen groeide de kreeft uitstekend. Hij bewees dat kreeftenteelt op Bonaire mogelijk is. Doch op 5 juli 1974 schreef de heer Hakkenberg aan de commandant van de politie, dat voortdurend mannen op het terrein van de Salt Co. kwamen die daar zakken conch en kleine kreeft stalen.
In de maand juni 1974 werd het kanaal geheel leeggeroofd en die gestolen kreeft werd voor 1.000 gulden verkocht aan het Flamingo Beach Hotel.
Hakkenberg was in de USA.
Het is dus mogelijk kreeft hier te kweken, doch dan op een goed afgesloten terrein, waar 24 uur per etmaal toezicht is.
Het verschil tussen mijn en dijn is thans nagenoeg verdwenen.
Garnalen
Wanneer men op een eiland woont gaan de gedachten uit naar andere zeebewoners dan vis. Wanneer men hoort dat er in de Golf van Mexico reusachtige hoeveelheden garnalen worden gevangen en dat er op het eiland Margarita van Venezuela garnalen worden gekweekt, dan vraagt men af waarom in de wateren van Bonaire geen garnalen voorkomen en waarom ze hier niet gekweekt kunnen worden. De heer René Hakkenberg, directeur van de Antilles International Salt Co., heeft zich veel moeite gegeven om die vraag beantwoord te krijgen. Hij heeft in Florida een firma bezocht die in grote bakken eitjes van garnalen uitzette.
In deze bakken werd de natuur zoveel mogelijk nagebootst, terwijl het water op een gunstige temperatuur werd gehouden. Ook in Honduras bezocht hij een garnalenkwekerij. In Honduras was professor Krans de adviseur van de kwekerij. De regering van de Nederlandse Antillen wist prof. Krans naar Bonaire te krijgen voor een onderzoek en dat viel helaas negatief uit. En wel om de volgende redenen:
In het water rond Bonaire is onvoldoende plankton voor de voeding van de garnalen; het water is hier te helder, garnalen houden van troebel water; er is een dikke laag klei nodig, omdat de garnalen overdag in de klei wegkruipen.
Een jaar later bezocht de dr. R. Boddeke van het ministerie van Landbouw en Visserij (Rijksinstituut voor Visserijonderzoek) Bonaire. Dr. Boddeke stelde zijn bevindingen op Bonaire op schrift en deelde mede: ,,Het meest geschikte terrein voor garnalen zijn kleivlakten in de buurt van riviermondingen. In het bijzonder in de buurt van mangrovebossen. Deze fungeren als een soort val voor voedingszouten, die met het rivierwater naar zee stromen, zoals langs de kust van Suriname, waar het water bruin ziet van de kleideeltjes die meegevoerd worden.
Dat is de reden waarom in de Caribische zee, ver van de kust, zo weinig voedsel zit. Het natuurlijke voedsel dient de basis te zijn van de garnalenkweek.
Ongunstige punten zijn dus de harde kunstbodem, het gebrek aan voedsel en het kleine getijverschil, waardoor geen cumulatie in de getijzone optreedt, van het beetje voedsel dat er is.
Het is jammer, maar Bonaire moet garnalenteelt maar vergeten.”