Guatemala (50)
Door Lodewijk Daniel Gerharts
Op 25 september 1936 kreeg ik telegrafisch bericht dat de koeien te Curaçao waren gelost.
Op de 26e kwamen ze naar Bonaire met de Baralt, gelukkig met een flinke partij hooi en lijnkoeken, het overschot van de door Nederland meegegeven voeding.
Het schip kwam om 2 uur aan.
Ik had vier mannen aangenomen, die elk, gewapend met een stevig touw op de pier gereed stonden. Joonchi Wanga was uit Curaçao meegekomen. Hij was enige tijd te Curaçao geweest om de kunst van het melken te leren.
Maar wat zouden die Hollandse koeien doen wanneer ze na een reis van een paar weken te Bonaire met zijn warm en droog klimaat, een poot aan wal zouden zetten? En dat midden op de dag!
Het schip meerde. Wij aan boord en de stuurman gevraagd hoe de koeien gelost zouden worden. Geen probleem, zei hij. Daarvoor hebben we een speciale broek meegekregen. Het gehele lijf van de koe tussen de poten ging in de broek, die aan de rugzijde een oog had, waarin de haak van de hijskabel kon worden gehaakt en in een minimum van tijd stonden de vijf nieuwe ‘burgers’ van Bonaire op de pier. Er waren nogal wat nieuwsgierigen, zoals altijd bij de aankomst van het KNSM-schip, doch toen de eerste koe op de pier stond en door een man aan een touw werd vastgehouden, stoven ze naar de vaste wal, verscholen zich achter het douanegebouw en keken zo nu en dan eens om de hoek. Toen alle vijf gelost waren ging het in optocht op stap, over het Wilhelminaplein naar de Breedestraat. Men had daar een kanon kunnen afschieten en men zou niemand hebben geraakt. Deuren van de huizen en winkels waren dicht en door kieren en schutters zag men de stoet voorbij gaan. Het eerste doel was de koraal achter mijn huis, waar een half uur gerust werd en waar grote teilen met koel water gereed stonden.
Na de rust ging het de Kerkweg in. De koeien, die enige weken geen vaste grond onder de poten hadden gevoeld, werden dartel en begonnen te springen als jonge meisjes. Van een der dieren raakte het touw los. De begeleider zag geen kans dat te pakken, maar dat was ook al geen probleem. Die koe moet in een vroeger leven op Bonaire zijn geweest, want zij wist de weg. In een sukkeldrafje ging het verder, voorbij de kerk op het Julianaplein, linksom de Koninginneweg op en waarachtig bij de zijweg, die thans Papa Cornesweg heet, ging zij rechtsaf richting Guatemala. Onbegrijpelijk. Een paar honderd meter verder, bij het huis van José Martis stonden weer vijf teilen met water en kon de losbandige koe weer haar begeleider krijgen.
Verder ging het naar Guatemala, waar voor elk koe een stal gereed stond, met haar naam erop geschilderd. Echte Hollandse namen hadden ze: Jacoba, Bleske, Hildegonda, Doortje, Jaantje. Bovendien had elke koe een ‘paspoort’ met signalement, met de datum waarop zij gedekt was en de datum waarop de kalftijd zou zijn, 9 maanden na de dekking.
Het eerste kalf zou op 3 januari 1937 ter wereld komen. Binnen twee dagen wisten ze haar eigen stal te vinden; bijzonder intelligente beesten waren het!
De melkverkoop kon beginnen. Voor elke klant waren twee kannetjes beschikbaar. Op het houten hengsel stond de naam van de klant, die de volgende dag moest zorgen het lege kannetje schoon terug te geven. Was het niet schoon, dan was de klant de dupe, want dan was kans op zure melk groot.
In de eerste maanden hadden we volop moeilijkheden en ik vroeg mezelf menigmaal af waaraan ik eigenlijk begonnen was en waarom. Voer was moeilijk te krijgen. De koeien kregen allemaal milde tropenziekten en dan werd dr. Sardeman lastig gevallen om raad te geven. In die tijd was er geen vliegdienst, telefoongesprekken met Curaçao waren nog niet mogelijk, dus de vragen werden meestal per brief gesteld en een enkele maal per telegram. Zo moest een koe op een keer een purgeermiddel innemen. Dat zouden Joonchi en ik wel even klaar spelen.
,,Joonchi”, zei ik, ,,pak de koe bij zijn neus en trek zijn bek open.” Nu dat ging best. Ik had een fles met een liter purgeermiddel en dat werd in de bek van het koebeest gegoten. ,,Bek dicht, Joonchi”, zei ik. Hij liet de bek los en floep de gehele inhoud van de fles spuwde de koe recht in mijn gezicht. Een daverend succes! Wat ik zei zal ik maar niet herhalen. Maar ook die narigheid hoorde blijkbaar bij het vak.
Nadat alle koeien gekalfd hadden haalden we een melkgift van 75 liter per dag. Uitstekende melk. Het vetgehalte was iets hoger dan dat in Nederland.
De kostprijs kwam uit op 17,6 cent per liter. Wij verkochten tegen 25 cent.
In februari moest er aan een stier gedacht worden. Pogingen er een op Sint Maarten te kopen mislukten. Dr. Sardeman werd weer ingeschakeld. Zonder de hulp van dr. Sardeman en zijn assistent Veldhuyzen zouden we het niet hebben geklaard. Geen wonder, alles moesten we leren. We werden aan het lijntje gehouden door Sint Maarten.
De dokter had te Curaçao reeds drie van onze kalveren verkocht voor 110 gulden per stuk. Begin april kwam van Curaçao een stiertje, een lief beestje zo te zien. Maar ik schreef op 15 april:
,,Het stiertje is een wanhoop. Heeft werkelijk zijn best willen doen, doch hij kon er niet bij. Hij is te klein. Nog een kind.” Een ander exemplaar kwam van Curaçao en dat was evenmin een succes. Dat was een vrouwenhater. Ik had een mooie koraal laten maken, waarin een prachtige boom stond, zodat het dier volop schaduw had.
Het was een mak diertje, doch wanneer een tochtige koe bij hem werd gebracht, werd hij razend en zou het liefst dwars door de poort gevlucht zijn. Ik schreef: ,,Het is een mak beestje, men kan gerust bij hem komen, doch wanneer we een koe binnenlaten wordt hij stapelgek. De koebeesten vertonen wel toenadering, doch zonder succes. Hij snuffelt er zelfs niet aan. Ik heb de stier van Schotborgh nog eens geprobeerd, doch die is te klein. Ik heb zelfs een stellage laten maken en hem geholpen erop te klauteren, doch zonder succes. Hij heeft heus wel zijn best gedaan.”
En toen kwam er een stier van Sint Maarten. Ik schreef over dit beest op 22 mei 1937: ,,De stier van Plantz is, vrees ik, eveneens een mislukking. Ik snap er niets van. Op het oog is het een flink beest en hij was in de eerste dagen niet gemakkelijk. Later stond hij bij een paar koeien, die zo tochtig waren als het maar zijn kan. Maar de stier deed niets, ja, draaide zich om alsof hij zich schaamde. Het is toch zeker een bijzonder soort stieren dat ik hier krijg of de lucht hier moet niet goed zijn voor deze dieren. Ze vreten maar, slapen en suffen en verder niets.”
Dr. Sardeman beloofde nog eens op Curaçao te zoeken. Het werd tijd dat er een stier kwam want de melkproductie was zeer achteruit gegaan.
Aan de assistent van dr. Sardeman schreef ik:
,,Het beest kijkt de koeien niet eens aan. Die springen maar op elkaar en de stier staat er naar te kijken of hij het daarvan leren moet. Ik snap er geen lor van. Of de kunuku van mij is behekst of de stieren die ik krijg zijn betoverd. Heel Bonaire kijkt uit wat voor beest er nu weer zal komen.”
Op 3 juni had dr. Sardeman weer een stier. Hij schreef: ,,Enfin, maar moedig voorwaarts; gedekt zal er worden.” Jawel, maar hij vergat het tegen de stier te zeggen.
Ik liet hem echter weten, dat ik desondanks de veestapel toch met vijf koeien wilde uitbreiden. Men wilde ook de schoolkinderen melk geven. Op 26 juni vroeg ik een nieuwe lening aan.
In juli kwam de zoveelste stier, weer gestuurd door dr. Sardeman, hij schreef dat het beest meegewerkt had aan het verkrijgen van acht kalveren en dr. Sardeman had ze gezien. Maar hoe had hij het onderzoek naar het vaderschap gedaan?
,,En als ook deze stier het niet doet, dat weet ik niet wat te beginnen”, schreef de dokter, ,,want dan ligt het aan Bonaire.” Maar er werden genoeg kinderen geboren!
Na twee weken rapporteerde ik aan dr. Sardeman:
,,Deze stier heb ik eerst een week alleen gelaten, in een omheind stukje grond. Na een week, toen een paar koeien tochtig waren, werd een koe bij de stier gebracht. Ik was er zelf bij. De koe ging naar binnen en begon terstond te springen als een balletdansers. De stier liep weg. Voortdurend liep de koe achter de stier aan, doch deze was niet tot enige toenadering te krijgen. Tranen liepen uit de ogen van de koe. Na een kwartier werd een andere koe gehaald. Precies hetzelfde. Wel ging de stier snuiven. Later begon hij met een voorpoot de aarde om te ploegen. Stak zijn kop omhoog en snoof, zoals de bokken dat doen. Ha, dacht ik, nu gaat het gebeuren. Moet je geloven. Hij ging rusten.”