De Plantage Aruba & Amboina (56)
Door Lodewijk Daniel Gerharts
Tot de nalatenschap van wijlen de heer Julio E.R. Herrera behoorde de plantage Aruba & Amboina, een groot terrein, waarop een oud Cas de Rey of Magasina stond. Cas di Rey of Magasina di Rey (huis van de koning of magazijn van de koning werd gebruikt om de kolven van de kleine mais (sorghum) te bewaren.
De muren werden met mest ingesmeerd. Hierdoor bleven de kolven heel lang goed en werden niet door insecten aangetast. De kolven werden door de slaven flink aangestampt en dat gebeurde door een rij personen naast elkaar naar voren en vervolgens naar achteren te laten lopen. Dat was een eentonig werkje en men maakte liedjes, die tijdens het heen en weer lopen werden gezongen. Deze zelfde liedjes worden nu nog gezongen, wanneer men na de oogst van de kleine mais (mais chikí) een feest geeft. Helaas heeft men dat gebouw niet gerestaureerd.
Aan de zuidzijde van het gebouw waren de fundaties te zien van de kleine huisjes waarin de slaven woonden, toen de plantage eigendom was van de kolonie Curaçao. Het gebouw was ongeveer 30 meter lang en 11 meter breed, als ik het goed herinner. Voor het gebouw stond een prachtige tamarindeboom, een van de mooiste van het eiland.
In de muur was een ring waaraan je bijvoorbeeld een paard kon vastmaken. Buiten was er een dorsvloer. Daar in de buurt werd in 1980 een skelet gevonden, dat naa Nederland werd gezonden. In Nederland werd het skelet een leeftijd gegeven van meer dan 700 jaar. Helaas heeft men de plaats waar het gevonden werd, niet goed aangegeven en men heeft bij een verder onderzoek niets meer kunnen vinden. Misschien was deze man de eerste toerist die Bonaire bezocht en op de plantage omkwam! Er was maar weinig goede grond op het landgoed.
Men had twee grote dammen waarachter het regenwater bleef staan. Men zaaide aan de rand van dat water watermeloenen (patia’s) en andere meloenen, ook wel komkommers en naargelang het water verdampte, volgde men het terugtrekkende water. Vele vruchten werden in de regentijd daarna geoogst. Hoewel veel water in de grond drong, was het water dat uit putten werd opgepompt bijzonder slecht. Toch dronken de geiten dit water, bij gebrek aan beter.
Op het oostelijke gedeelte werd ieder jaar sorghum (kleine mais) gezaaid. De regenval bepaalde of men een goede of slechte oogst, of in het geheel geen oogst zou krijgen. Een flink stuk was met aloë beplant. De plantage kan jaarlijks 85 kisten aloë opleveren. In het begin van de dertiger jaren heb ik geprobeerd daar groente te kweken. Dat heb ik na twee jaren opgegeven. Er was met het water niets te beginnen.
Wel heb ik nog wat bomen geplant, te weten mispels, mango’s en limoentjes. Toen de firma Herrera Hermanos ophield te bestaan in 1940 werd de plantage verkocht aan de heer B.E. Sint Jago, een eerlijke en rechtschapen landbouwer, die op Rincon ook wat grind had. Hij werd later lid van de eerste Eilandsraad. De nieuwe eigenaar ontdekte spoedig dat er met de grond niet veel te beginnen was. De lonen werden hoger, het werd moeilijker mensen te krijgen om de aloë te snijden (oogsten) en het is twijfelachtig of hij ooit enige beduidende winst heeft gemaakt.
In 1931 was de opzichter Sjon Ben Wanga. Hij was bijna 70 jaar en hij had als kind de slaventijd nog meegemaakt. Een eerlijke slaaf die voor de plantage zorgde alsof hij de eigenaar was. In die tijd van de 168 patia’s heeft hij op zondag nog wel eens iemand gepakt die over de omheining was geklommen en probeerde er met een paar patia’s vandoor te gaan.
Sjon Ben sprong ze boven op hun rug, waarop ze met een snelheid verdwenen alsof de duvel achter hen aanzat. ’s Maandags kreeg ik het verhaal in kleuren en geuren te horen met vermelding van naam en toenaam van de daders.
Op 10 mei 1958 kocht het gouvernement de plantage om politieke redenen voor de som van 40.000 gulden en het eilandsbestuur zou nu eens laten zien hoe het gouvernement wel groente kon kweken. Ik had al meer dan tien jaar gebedeld om een landbouwkundige naar Bonaire te zenden.
Goedwillende mensen hebben we gehad en ten slotte kwam in 1955 Pieters Kwiers, landbouwkundige ingenieur van Wageningen. Deze man had goede bedoelingen, maar men gaf hem toch wel een van de slechtste terreinen, te weten Aruba en Amboina, om daar groente te kweken. Het was een drama.
Op de plantage Guatemala had ik reeds bewezen dat het kweken van groente mogelijk was, doch het grote verschil met Aruba/Amboina was, dat Guatemala goede grond en uitstekend water had. Eeen zoon van Sjon Ben Wanga, Joonchi Wanga, was daar de goede en ijverige opzichter.
Men heeft zeer veel geld in de plantage gepompt. In de vergadering van de Staten van 8 april 1959, sprak Julio. A. Abraham, die toen lid van de Staten was als volgt: ,,Ook de proeftuin te Bonaire te weten de plantage ‘Aruba’ is een voorbeeld van het ‘vooruitzien’ van de regering en het Bestuurcollege. Onder de deskundige leiding van ir. Pieters Kwiers gaat de proeftuin een goede toekomst tegemoet. Om te komen waar we wezen moeten is er echter geld nodig.
De gelden die op de begroting van Bonaire zijn uitgetrokken zijn niet voldoende om ons doel te bereiken. Ik ben ervan overtuigd dat Bonaire economisch vooruit zal gaan na verwezenlijking van de welvaartsplannen voor dat eiland, doch op dit ogenblik dient er geld geïnvesteerd te worden. Daarom wil ik de regering verzoeken voor dit doel een nieuwe artikel 280308 ter begroting te brengen met een raming van 100.000 gulden. De heer Abraham trok zijn amendement in nadat de minister had toegezegd dat deze plannen in het raam van het ontwikkelingsplan zouden worden bekeken.
Hoogdravende artikelen verschenen er in de kranten. Door de contactpersoon Welvaartszaken werd een brief aan de minister van Welvaartszorg geschreven waarin werd gezegd:
a. dat het de bedoeling van het Bestuurscollege was op de plantage te beproeven welke methoden het meest geschikt waren om te worden aangepast aan de Bonairiaanse omstandigheden en behoeften.
b. Dat de plantage zou worden ingericht tot demonstratiehoeve, waar de bevolking zou kunnen zien dat moderne methoden betere resultaten zouden geven;
c. De gelegenheid te scheppen waar de landbouwers goede zaden, plantmateriaal en vee zouden kunnen kopen;
d. Door de verbouw van groente en vruchten de bevolking het gebruik van dit voedsel te doen aanwennen, mede door tegen een lage prijs te verkopen.
En daar er grote afstand bestond tussen de nieuwe en de oude methode werd besloten het bedrijf te richten op die welke reeds bekend waren waarmede de bevolking vertrouwd was.
De totale kosten van de rehabilitatie van de plantage werden geschat op rond 200.000 gulden. De Leus was: ,,Plantage Aruba kan in 1962 selfsupporting zijn.”
Daar het water van de putten onbruikbaar was, werd er goed water per truck aangevoerd. Kosten 60 gulden per dag.
Er zijn verscheidene honderdduizenden in dit proefstation gestoken.
Echter reeds spoedig kwam er een groot verschil van mening tussen de afdeling Welvaartszaken en de landbouwkundige ir. Pieters Kwiers.
Men trok op een zekere dag alle planten uit de proefbedden met de mededeling dat die flauwe kul maar eens afgelopen moest zijn. Kort daarop pakte de heer Kwiers zijn koffertje en vertrok naar Curaçao om nooit meer terug te komen.
Dure machines stonden op de plantage te verroesten. Een goede leiding ontbrak.
In maart 1961 zei wijlen minister Irausquin in een vergadering van de Staten: ,,De plantage Aruba op Bonaire heeft nieuwe leiding nodig.”
Er werd in de Staten aan de regering om een exploitatierekening gevraagd. Die kon niet worden geproduceerd. Wel wist de regering te vertellen dat de uitgaven over 1960 202.844,68 gulden hadden bedragen en de inkomsten 12.397,13 gulden.
Men kon niet opgeven hoeveel Bonaire precies had gespendeerd aan de ontwikkeling van de plantage. ,,Vrij grote bedragen zijn verantwoord op de post ‘Werkverschaffing’, omdat vele werklozen op de plantage deze kosten aan de plantage doorberekenen.
Het was niet wel mogelijk deze bedragen in exacte cijfers uit te drukken. De aanvankelijke leiding van de plantage is weggevallen. Of de plantage geheel rendabel te maken is, kan thans moeilijk worden beoordeeld.”
Dit waren opmerkingen van de minister aan de Staten.
In 1978 maakte de Rekenkamer een rapport over de exploitatie van de plantage.
Enige opmerkingen:
,,a. Het nadelig saldo is in 1975 ten opzichte van 1974 meer dan verdubbeld.
In 1974 was dit 76.000 gulden en in 1975 vloog het de pan uit met 1.152,000 gulden.
b. De uitgaven stegen van 80.500 gulden tot 159.000 gulden veroorzaakt door de toename van het aantal arbeiders van 11 naar 16. Bij ontvangsten kan men deze verhoging niet aflezen.”
Men begrootte het nadelig saldo van 1974 op 12.800 gulden en het werd 76.200.
En voor 1975 werd begroot 39.800 gulden en werd het 154,000.
,,Uit deze miskleun”, zei de Rekenkamer ‘heeft men blijkbaar niets geleerd’.
De pogingen de bevolking tot het kweken van groente te bewegen zullen nimmer een goed resultaat hebben, zeker niet op ‘Aruba’, tenzij er grote armoede mocht komen.
Men wil niet meer op het land en in de grond arbeiden.
Wel zou het de moeite lonenbomen te kweken en ik denk aan papaja, mango, mispel, (vroeger waren er veel op Bonaire) en ook lamoenchi. Men zou dan een uitstekende gezonde aanvulling op het dagelijkse menu kunnen krijgen, zonder veel moeite.
Het zou bovendien het eiland nog mooier maken dan het al is. Maar ... er is dan ook wel goed water nodig. Men moet uitvoering aan het dammenplan geven. Hierover later.
Maar zolang de bevolking in het algemeen goed verdient, is het gemakkelijker een blikje groente te kopen, dan zelf groente te laten groeien.
Om niet te spreken over de kosten die dit zelf verbouwen zou medebrengen: de prijs van het water bijvoorbeeld.