Hotels (73)
Het is misschien interessant te vertellen hoe wij in het hotelwezen betrokken geraakten. In 1934 werd bekend dat de KLM van plan was in december van dat jaar via Frankrijk, Dakar, Zuid-Amerika naar Curaçao te vliegen; met de bekende Fokker ‘Snip’.
Ik sprak in augustus 1934 de heer Plesman te Amsterdam op het Leidseplein en vroeg hem: ,,Gaat u ook op Bonaire vliegen?”
,,Bonaire, wat is dat?” was de vraag.
Ik vertelde hem dat het een eiland was, ongeveer 43 mijl van Curaçao.
,,Hoeveel inwoners”, vroeg Plesman. Ik zei: ,,6.000.” ,,Ben je gek, denk je dat ik voor 6.000 mensen ga vliegen?”
,,Natuurlijk niet, meneer Plesman, maar u gaat er toeristen heen brengen. Kijk maar naar deze foto’s.” Plesman bekeek de foto’s verscheidene malen. ,,Goed”, zei hij, ,,dat doen we.” Een vliegveld was er niet, de gouverneur voelde niets voor vliegende Bonairianen. Met het argument dat zieken dan snel naar Curaçao konden worden gebracht en naar het ziekenhuis in plaats van naar het kerkhof, deed hem besluiten de gelden voor een landingsbaantje beschikbaar te stellen.
Op 9 mei vond de eerste passagiersvlucht plaats (Pinksteren).
Geen hotel
,,U gaat er toeristen heen brengen”, had ik gezegd. Maar waar laat je toeristen? Er was geen hotel. Wel een paar pensions. En de Pasanggrahan.
Primitief, muggen bij de vleet. Nederland was toen niet zo gul als thans met hulpverlening. Hypotheken van de hypotheekbank te Curaçao? Vergeet het maar.
Kapitaal om een hotel te bouwen? Niemand had er vertrouwen in. Lening van een bank? Uitgesloten!
In 1940 brak de Tweede Wereldoorlog uit. Een interneringskamp werd gebouwd te Playa Pariba. Gedurende de oorlog werd de Pasanggrahan regelmatig gebruikt, voornamelijk door militairen en ambtenaren, die het een of ander met het kamp te maken hadden. Behalve de Pasanggrahan waren er enige pensions. Het meest bekende was dat van de dames Hellmund. Later kwam pension Rijna erbij. Gasten werden in deze pensions prima verzorgd. Ze werden als familieleden beschouwd. Maar het gemis aan en hotel deed zich gevoelen.
De heer W. van Eijk, die mij in 1940 uit de financiële put had gehaald, was van de zelfde mening. Een van de hobbies van de heer Van Eijk was, mee te doen aan de oprichting van nieuwe ondernemingen en bij verscheidene van deze activiteiten heeft hij zware verliezen geleden, omdat hij te goed van vertrouwen was en door zijn partners werd beetgenomen. Het vertrouwen dat hij ons gaf werd echter niet beschaamd.
In 1941 werden de Handelmaatschappijen Bonaire en Kralendijk opgericht. Samen werden we aandeelhouders van deze vennootschappen, die met een klein kapitaaltje van start gingen. Ik werd directeur en de heer Van Eijk werd commissaris. Hij was jarenlang onderdirecteur van de CPIM geweest en had daar miljoenen bezuinigd. Ook nu was zuinigheid de wapenspreuk van onze vennootschappen.
Dat moest wel zo zijn, want geld om vreemde bokkesprongen te maken, was er niet. Ik maakte wel van die bokkesprongen en een ervan was de Electriciteitsmij. Bonaire, die ik van mijn gewezen echtgenote overnam. Zij wist met dat bedrijf geen raad. In het hoofdstuk Electra staan de lotgevallen van die vennootschap vermeld.
Interneringskamp
Toen eind 1946 de laatste bewoners van het interneringskamp vertrokken waren, stapte ik naar gouverneur P. Kasteel en vroeg of ik de opstallen van het kamp kon kopen of huren, om te proberen hiervan een bungalowhotel te maken. De gouverneur keek mij aan en tikte tegen zijn voorhoofd en zei: ,,Ben je wel goed wijs?” ,,Neen, Excellentie, dat ben ik nooit geweest, maar we hebben mu een regelmatige vliegdienst op Bonaire en die groeit. Die luchtverbinding zal blijven groeien, zoals overal in de wereld. Toeristen zullen Bonaire bezoeken, maar waar laten we die? In de Pasanggrahan? In de paar pensions die we hebben? Ik geloof dat we moeten proberen iets beters aan te bieden. Het kamp ligt aan zee, heeft een aardige strandje, dat vergroot kan worden er is volgens mij een goede kans, dat wij er een succes van maken. Ik wil het proberen.”
De gouverneur: ,,Nou, schrijf me maar een briefje.”
,,Dat heb ik al meegebracht, Excellentie. Mag ik het u nu geven?”
De gouverneur schudde zijn wijze hoofd, keek me nog eens aan en nam de brief aan: Ik nam afscheid, niet vermoedende in welk wespennest ik mij had begeven.
In de grijze oudheid was er ook eens een energieke man doende geweest een hotel te beginnen, het Hotel International, men kon daar ‘Voor huisvesting van één persoon met genot van koffie of thee, met een ligt morgenontbijt, een keurig en krachtig voormiddagmaal en voortreffelijk diner, waarbij evenals bij het voormiddagmaal een kwartfles tafelwijn voor iedere persoon wordt verstrekt fl.5,= per dag of fl115,= per maand betalen’.
En voor verlichting kon men toen al kopen: ‘Kerosineolie á fl2,40 per gallon’, een prijs waarop de Shell jaloers zal zijn.
Ik weet niet meer waar ik dit verhaaltje heb gelezen. Aan de schrijver mijn excuus. Aan het bezoek aan de gouverneur was al het een en ander voorafgegaan. De heer Van Eijk was ook van mening dat het tijd werd, dat er iets aan de accommodatie die te Bonaire bestond, gedaan moest worden. Met de directeur van Openbare Werken te Curaçao overleg gepleegd over een verbouwing van de Pasanggrahan, de heer De Vries van dit dept. bezocht en hij was van mening, dat een verbouwing niet doelmatig zou zijn, doch wel het optrekken van het achtergedeelte van het gebouw, waardoor men een aantal luchtige kamers zou krijgen met een uitzicht op de mooie baai van Kralendijk.
Vragen
Tegen dit plan werd geageerd, omdat een nieuw hotel in Kralendijk zou worden geopend. De heer Charles Hellmund schreef aan de gezaghebber: a. dat het nieuwe hotel een ‘tamelijk aantal’ kamers zou hebben; b. dat de verbouwing van de Pasanggrahan concurrentie betekende voor het particulier initiatief; c. dat als men de Pasanggrahan toch wilde verbouwen, het aanbrengen van schotten meer slaapgelegenheid zou geven.
Hierop werd geantwoord: ,,Dat in het nieuwe hotel één klein badkamertje zou zijn voor alle gasten. Er zullen slaapkamertjes zijn, waarvan twee geen lucht of licht van buiten zouden krijgen. Geen van de kamertjes kreeg stromend water, men zou tevreden moeten zijn met een lampetkan met waskom. De bezoekers die wij naar Bonaire zouden willen laten komen zullen zich niet happy voelen in een dergelijke logeergelegenheid.”
Intussen waren wij begonnen met de bouw van Hotel Zeebad op de plaats waar het kamp stond. Dit bestond uit het verplaatsen van de bungalows (er werd van twee bungalow één gemaakt) en het omdraaien van de grote loods, dat het wachtlokaal was geweest. Een heidens karwei voor ons met primitieve middelen. Van dit wachtlokaal werden het restaurant en de bar gemaakt. Een keuken werd eraan gebouwd.