Merkwaardige zaken (95)
Reizen
Nu kan men comfortabel in 20 minuten van Curaçao naar Bonaire reizen, maar vroeger was dat wel wat anders. Gouverneur Brandjes wilde van geen stoombootverbinding met Bonaire horen. Zeilen, dát was het ware en dat deed de gouverneur graag; hij was een verwoed zeiler.
Wanneer hij ’s morgens vroeg op Bonaire aankwam, moesten de twee Landraden in het zwart gekleed hun opwachting maken, natuurlijk vergezeld van de Gezaghebber. En dan kregen ze ’s morgens op hun nuchtere maag aan boord van het jacht waarmee de gouverneur was aangekomen, een oorlam die klonk als een klok. Normaliter dronken ze geen van beiden, maar ja, voor de gouverneur deed men toen nog wel wat.
De Zusters van Bonaire waren met vakantie naar Curaçao gegaan en ze konden met de ‘Baralt’ van de KNSM terugreizen. Maar er waren nog wat dagen over en de zusters vroegen aan monseigneur of ze nog een paar dagen mochten blijven en dan met de ‘Djalma’, schipper Cris Rosario, mochten gaan. Ze hebben dat geweten. Het was nagenoeg windstil. Toen eindelijk de wind opstak, kreeg het grootzeil een scheur. Het schip dreef terug tot voorbij de St. Annabaai en schipper Rosario ging de Daaibooibaai binnen. Hier bracht hij de zusters aan de wal en hij zei, dat hij nooit weer met zusters van Curaçao naar Bonaire zou varen. Te voet gingen de zusters naar de pastorie van Sint Willibrordus. Met de volgende ‘Baralt’ gingen ze weer op reis en waren in vijf uur in Bonaire.
Boeien en smokkelen
In 1931 lagen er in de baai drie grote boeien, die met een diepte-anker (35 vaam, 210 voet) verankerd waren en met een groot landanker dat in de kust was ingegraven.
De schoeners die Bonaire toen had, de Diana, Aura, Ruth, Neerlandia en Sultana, lagen aan die boeien wanneer zij kleine reparaties moesten ondergaan of wanneer ze klaar moesten worden gemaakt voor een volgende reis.
In de zeilscheepvaart van die tijd beschouwde men de dinsdag als een ongeluksdag en op die dag voer geen schoener uit. Ik vond dat onzin en gaf op een keer opdracht dat de ‘Aura’ met een lading zout zou vertrekken op dinsdag, want het schip was klaar, alles was aan boord, inclusief de bemanning. Maar er kwam niets van terecht. Dan had de kapitein nog iets te vragen of te kopen en kwam hij met een roeiboot naar de wal. Dan deed men of er moeilijkheden waren met een tros. En zo verliep de dag, tot 5 minuten over 12 uur ’s nachts en toen werden de trossen waarmee het schip aan de boei lag losgemaakt. Het was woensdag! Een boei lag vlak voor het Fort, een tweede lag een paar honderd meter naar het zuiden en de derde lag tegenover de Bonairestraat.
Naast het gebouw van de familie Heitkönig was een klein kamertje, dat in huur was bij een Venezolaan, die veel van vissen hield en daar zijn visserijartikelen had geborgen. Er waren in 1931, naar ik meen, maar twee douanebeambten, die de schepen inklaarden, de invoerrechten uitrekenden, enfin die alle werkzaamheden, zelfs de controle langs de kust (te voet!), moesten uitvoeren.
Toen de Venezolaan in dat hokje plotseling overleed, bleek, dat hij een bijzondere manier van vissen had. De schoeners die van Martinique en Guadeloupe terugkwamen, hadden een voorliefde voor de boei voor de Bonairestraat.
Wanneer het schip aan het houten piertje gelost had, ging de boot naar de boei en men had meestal wat gesmokkelde rum aan boord, die naar de wal moest worden gebracht. Heel eenvoudig. Men zette die kostbare drank overboord en de visser trok ze naar de wal, recht zijn hut in.
Het was een goed bewaard geheim. En dat op ons kleine eilandje, waar eigenlijk niets geheim bleef.
Tijd
Men heeft hier een speciale tijd, de Bonairiaanse tijd. Wanneer er een bijzondere gebeurtenis is, bijvoorbeeld een begrafenis, moet men wel degelijk vragen op welke tijd de begrafenis zal plaatsvinden, de Bonairiaanse tijd of Hollandse tijd. Want de Bonairiaanse tijd verschilt een half uur met die Hollandse tijd. De Bonairiaan weet dat wel, doch dat halve uur gebruikt hij om naar de begrafenis te gaan; op het vastgestelde uur vertrekt hij van huis.
Om die reden was vroeger de tijd van Rincon ongeveer een half uur later dan die van Kralendijk. De pakketschoener vertrok op zondagmorgen altijd om 9.00 uur. Dan vertrok de Rinconees van huis en hij kwam dan nog juist op tijd om het schip te halen. De pastoor van Rincon regelde dat met de klok van de kerk. Door die een half uur te vroeg te luiden regelde de pastoor de tijd van Rincon.
Bonaire strafkolonie?
In 1947 was Hongarije bezet door Rusland, de communisten die maar ruim 23 procent van de bevolking achter zich hadden waren heer en meester in het land, vrijheid van godsdienst werd zeer beknot, de pers was aan banden gelegd, de menselijke vrijheden bestonden niet meer en velen verlieten hun land. Een ervan was J.Ph. Villanyi.
Hij wist via Hamburg op een boot van de KNSM te komen, ‘verloor’ zijn paspoort en kon nergens landen. Hij reisde maar heen en weer, kreeg goed te eten en werkte aan boord, eigenlijk om maar iets te doen te hebben.
De hoofdagent van de KNSM wist de procureur-generaal te bepraten om Villanyi in het gebiedsdeel toe te laten. Villanyi werd voor een poosje in het interneringskamp onderdak gegeven en toen dat werd opgeheven werd een beschikking gemaakt, waarbij de ex-geïnterneerde Villanyi de ‘toegang tot het Staatsdeel wordt ontzegd, met uitzondering van Bonaire’.
Er werd een vergadering van de Eilandsraad op 9 juli 1948 gehouden, waarin gezegd werd dat Bonaire op deze manier wordt gedegradeerd tot een verbanningsoord, een soort duivels-eiland.
Er werd een motie ingediend, dat Bonaire geen bezwaar had Villanyi hier toe te laten, omdat de man toch een onderdak moest hebben, doch dat hij, indien de zedelijkheid, de openbare orde of publieke rust, de veiligheid of het algemeen belang zich zou verzetten, deze persoon per eerste gelegenheid naar Curaçao zou worden uitgezet.
De beschikking van de PG werd ingetrokken en Villanyi bleef hier en deed zelfs geen vlieg kwaad.