Door Lodewijk Daniel Gerhartsloderwijkgerharts
Was de droge tijd erg droog, dan ging men ‘s morgens vroeg of in de namiddag uit naar waterputten en haalde daar voor de familie water, maar ook de planten kregen een deel. Dat is allemaal nagenoeg verdwenen. Men verdient thans zo goed dat men niet de moeite neemt om zelf thuis wat de produceren. Plantages (zoals Onima, Washikemba, Aruba enzovoort) die vroeger duizenden watermeloenen produceerden, die voor een deel naar Curaçao werden verkocht, liggen verlaten. Men probeert zelfs niet meer achter het regenwater dat voor een dam wordt opgevangen en tegengehouden, patia’s te planten. Ze hebben zo weinig toezicht nodig, dat men na de werktijd met schoffelen, wanneer de grond verhard is, de gronden weer wat los kan maken. Daaraan moet ik helaas toevoegen dat het vandalisme thans zo groot is, dat men er niet voor terugdeinst de gehele oogst te vernielen door de planten uit de grond te trekken.
Vele families hadden op hun grondjes wat geiten en schapen. Wanneer een geit werd geslacht, werd het geslachte dier op twee latten gespannen en in de wind, onder een boom, te drogen gehangen. Dat werd yòrki. Telkens wanneer moeder de vrouw vlees in de pot wilde hebben, werd er een stuk yòrki afgesneden, in het water geweekt en vervolgens in de stobá gedaan, gekookt, tezamen met kolven van de grote mais, tomaten, uien en allerlei andere voortbrengselen van het land, die van de stobá een smakelijk geheel maakte.
De geiten en schapen zijn voor het grootste gedeelte van Bonaire verdwenen. Men kon goede prijzen voor dit vee maken, men vond het te lastig om in de droge tijd water voor de dieren aan te dragen of op een ezel te vervoeren.
Er werd hier en daar ook flink door diefstal onder het bezit huisgehouden en verwilderde honden hielden nog wel eens een slachting onder dat vee. En thans in het geitenvlees duurder dan runderlapjes.
Wanneer men in diverse dorpen kwam rook men koffiebranden. Er werd in die tijd, voor zover ik mij kan herinneren, geen gebrande of gemalen koffie geïmporteerd. Dikwijls zaten vóór de huizen vrouwen de koffie te branden. Een heerlijke geur die mij deed denken aan de Warmoesstraat in Amsterdam waar koffiebranderijen waren.
Verse koemelk was niet verkrijgbaar. Een enkele keer kon men geitenmelk in de kunuku kopen. Gecondenseerde melk was een gewild artikel; die kwam hoofdzakelijk uit Nederland. Uit Amerika werd gesteriliseerde melk geïmporteerd, onder de naam Carnation. ,,Waarom komt die melk niet uit Nederland?” was mijn vraag. ,,De Amerikaanse melk is beter”, was het antwoord.
Alles wat uit Amerika kwam was beter, de gehele handel was op import uit de Verenigde Staten ingesteld. Totdat ik door een toeval ontdekte dat de melk uit Vlaardingen kwam van de fabriek Hollandia. Die melk werd naar New York gezonden, daar overgescheept naar Curaçao, op een nieuw connossement, en onze eilanden dronken heerlijke Amerikaanse melk van Nederlandse koeien. Ik maakte aan deze onzin een einde en importeerde de melk voortaan direct van de bron, te weten Nederland.
Wij probeerden langzamerhand op de Nederlandse producten over te schakelen. Dr. Johan Hartog schrijft in zijn boek over Bonaire op bladzijde 309: ,,Van de bijna 277.000 gulden ingevoerde goederen in 1932 was slechts bijna 30.000 gulden of 13,99 procent uit Nederland betrokken.”
In 1977 was de verdeling 14 procent uit Noord-Amerika en 86 procent uit Nederland. Deze cijfers zijn niet zuiver, omdat veel goederen te Curaçao werden gekocht of door de eigenaars van zaken te Bonaire uit hun voorraad uit Curaçao werden bediend. Dat was in 1931 zowel als in 1977 het geval. Deze cijfers hebben alleen betrekking op levensmiddelen; olie, auto’s enzovoort werden buiten de telling gelaten.
Het gebeurde meermalen dat Curaçaose handelaren ongevraagd hun Bonairiaanse klanten levensmiddelen zonden wanneer de voorraad te Curaçao groot was. Op lang krediet, dat was beter dan aardappelen en uien bijvoorbeeld op Curaçao te laten rotten. Ook aan ons heeft men enige malen onbestelde goederen gezonden. Die gingen prompt terug. Wij stonden op het standpunt dat niet Curaçao moest vertellen wat wij nodig hadden.
Gedurende de depressie die op de crash van de beurs van New York volgde, verminderde het werk op Aruba en Curaçao belangrijk, honderden mannen kwamen naar Bonaire terug. Velen bleven hier hangen en langzamerhand verminderde het vrouwenoverschot en het verdween in de zeventiger jaren geheel. In 1980 was de verhouding 4.512 mannen en 4.549 vrouwen. Het grote verschil van 1.171 vrouwen van de jaren 1931/32 was verdwenen.
In al die jaren was het een raadsel hoe al die families, waarvan de mannen op de andere landen of schepen werkten, een behoorlijke huishouding konden voeren en de kinderen goed gekleed naar school en de kerk konden zenden. Het geheim was de postwisselindustrie. Maandelijks zonden de mannen een gedeelte van hun verdiensten per postwissel naar Bonaire. Totaal enige honderdduizenden guldens per jaar. Mij werd verteld dat het gebeurde dat in één jaar bijna 800.000 gulden op die manier Bonaire binnen kwam. En niet alleen kwam op deze manier geld naar ons eiland. De schepelingen lieten maandelijks een alimentatie uitbetalen via de agent van de KNSM op Bonaire. In de depressie liepen deze bijdragen aan de Bonairiaanse economie sterk terug.
Op 30 april was mijn non-actief van zes maanden om. En ik moest aan de directie van de KNSM mededelen wat ik zou doen. Terug gaan naar de KNSM? Waarheen? Wat moest ik met de kinderen doen? Meenemen was uitgesloten. Kon ik de kinderen aan anderen op Bonaire toevertrouwen? Wat zou dat kosten?
Mocht ik die ingewikkelde zaak in de steek laten en die grote last op de schouders van Shon Cha Hellmund leggen? Er was buiten de zaak op het eiland ook nog zo veel te doen, waar ik misschien aan mee zou helpen. Ik kon met de bevolking best opschieten. En op 1 mei 1932 moest ik beslissen. Na lang piekeren ging de brief uit. Ik nam ontslag. Na 13 jaren bij de KSNM te hebben gewerkt.
Daarmee begonnen mijn avonturen op dit mooie eiland met zijn vriendelijke bevolking. Een eiland dat door de ambtenarij van Curaçao geheel vergeten werd. Aruba werd op dezelfde wijze behandeld. Beide eilanden waren de ‘achtergebleven gebieden’. En wijlen Henny Eman was later de man die als een leeuw voor zijn eiland heeft gevochten.
Of ik ooit spijt heb gehad deze beslissing te hebben genomen? Ondanks het ondervonden verdriet en teleurstellingen, is het antwoord: ,,Neen, nimmer!”

Week toppers

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar [email protected]. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is ANG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.