De noodzaak van extern financieel toezicht
Door Armand Hessels
Tussen Aruba en de grootste Koninkrijkspartner speelt voor de zoveelste keer het conflict over de ‘inmenging van Nederland in autonome zaken van Aruba’. Arubaanse politici doen er van alles aan om ‘inmenging’ ten koste van alles te verijdelen. Zij willen doorgaan zelf hun ‘eigen beleid’ uit te stippelen en uit te voeren zonder zich daarbij te hoeven houden aan normale financiële normen. Die worden door hen gekwalificeerd als strikte en onmenselijke financiële regels die zij opgelegd krijgen via ‘extern financieel toezicht’. Deze houding heeft inmiddels geleid tot een niet te betalen schuld en rente die het functioneren van de meeste overheidsdiensten in ernstige mate belemmeren.
Jammer genoeg spelen deze conflicten zich steeds uitsluitend af tussen Arubaanse en Nederlandse politici. De Arubaanse burger zelf speelt in alle opzichten een lijdende rol en is in letterlijke zin het kind van de rekening van het wanbeleid en wanbeheer die decennialang het bestuur van ons land kenmerkten.
De komende 25-30 jaar zullen de intensieve bezuinigingen en hoge belastingafdrachten er slechts toe leiden dat onze nationale schuld in het beste scenario gehalveerd wordt en dan nog steeds te hoog is. Het is dan ook logisch dat burgers niet langer diegenen die deze situatie veroorzaakt hebben blindelings blijven vertrouwen. Zodoende zullen zij zelf en niet ‘de-politieke-elite-op-grond van-hun-autonomie-argument’ moeten bepalen of zij prijs stellen op extern financieel toezicht. Uiteindelijk geldt nog steeds: ‘wie betaalt, bepaalt’! Daar komt bij dat wij niet uit het oog mogen verliezen dat het Koninkrijk, waar wij uit eigen vrije wil deel van uitmaken, de statutaire verplichting heeft in te grijpen wanneer er, zoals nu, sprake is van een bijzonder ernstige financiële situatie die ontegenzeggelijk het gevolg is van decennialang ondeugdelijk bestuur.
Onze officiële ‘volksvertegenwoordigers’ in het parlement hebben vanaf de status aparte niets gedaan om dat tij te keren. Daarentegen hebben zij zich zelfs keer op keer achter de wagen laten spannen om achteraf, zelfs na talloze keren door het bestuur te zijn gepasseerd, dubieuze handelingen van diezelfde bestuurders te legitimeren. Als zodanig was het parlement een handlanger van de regering en als hoogste toezichthoudend orgaan zelfs de eerstverantwoordelijke voor het wanbeleid.
Dit is niet verbazingwekkend gezien het monistisch karakter van ons kleinschalig democratisch rechtssysteem. Daarin komen Statenleden en bestuurders uit dezelfde partij en het ‘overheidsbeleid’ is hoogstens een partijaangelegenheid. Als zodanig speelde het parlement in de regel slechts een dienende rol jegens de regering/partij. Er was zo niet alleen sprake van belangenverstrengeling waardoor het parlement nooit als een geloofwaardige controleur van de regering kon functioneren, maar ook van misleiding. Het parlement kon immers niet worden beschouwd als de ‘vertegenwoordiger van het volk’. Parlementariërs dienden in de praktijk eerst hun partij en pas dan ‘het volk’.
Het voorgaande betekent dat zolang het partijenstelsel als zodanig gehandhaafd blijft, burgers zelf op moeten komen voor hun eigen belang. Dat eigen belang houdt onder meer in dat de overheidsfinanciën op orde zijn waardoor salarissen van kundige en toegewijde ambtenaren probleemloos betaald kunnen worden, de pensioenen waardevast blijven, er een eerlijke verdeling van ’s Lands middelen plaatsvindt, de burgerbevolking in harmonie leeft met elkaar, de natuur en het milieu terwijl de samenleving zich op een duurzame wijze verder ontwikkelt.
Daarentegen richt het partijbelang zich op heel andere zaken. Deze hebben er in de loop der jaren toe geleid dat de overheidsfinanciën zodanig uit de hand zijn gelopen dat de zekerheid van adequate salarissen en pensioenen in gevaar is gekomen, de verdeling van ’s Lands middelen meer op basis van privileges en partijconnecties hebben plaatsgevonden, dat er op grote schaal sprake was van polarisatie in de samenleving, daarbovenop de natuur en het milieu vanwege ‘de economische ontwikkeling’ het veld hebben moeten ruimen terwijl er de nodige twijfels bestaan over de levensduur van onze ‘nationale rijkdommen’.
De vraag is nu…waar kiezen wij als burgers voor? Staan wij pal achter onze bestuurders en ‘vertegenwoordigers’ die al decennialang de belangen van het volk te grabbel hebben gegooid, een rampzalig beleid voerden en zich nu weer heftig teweerstellen tegen hernieuwde ‘inmenging’ op grond van statutaire verplichtingen van onze grootste Koninkrijkspartner? Of staan wij voor beteugeling van ‘de autonomie van onze politici’ (!) ter vermindering van de financiële aderlating van onszelf en ons land?
De leus ‘Nos mes por’ die vaker te onpas dan te pas werd gebruikt om ‘inmenging’ van Nederland te voorkomen, heeft eveneens bewezen niet te functioneren. Niet zozeer omdat wij het mogelijk inderdaad niet kunnen, maar meer omdat persoonlijke en partijbelangen steeds voorkomen hebben dat de aanwezige kennis en kunde ruimte kregen om naar behoren te functioneren. Daarnaast wordt het steeds duidelijker dat corruptie een belangrijke rol speelde in de wens om financiële supervisie van buitenaf tegen elke prijs te voorkomen.
Zolang er nog geen/onvoldoende concrete verbeteringen hebben plaatsgevonden in het functioneren van ons democratisch systeem van checks & balances en er dus nog geen enkele garantie bestaat dat regering en parlement het déze keer echt beter gaan doen, zal extern financieel toezicht een conditio sine qua non zijn in het belang van de Arubaanse burgers. Dat is de prijs die ‘de politiek’ nu moet betalen voor het beleid dat ze de afgelopen decennia heeft gevoerd.
Auteur Armand Hessels is van de Stichting Deugdelijk Bestuur Aruba. Voor meer informatie zie ook: www.deugdelijkbestuuraruba.org