Overheid niet op stoel ondernemer
Het dispuut dat in het openbaar gevoerd wordt tussen enerzijds de minister-president Gerrit Schotte (MFK) en regulator Bureau Telecommunicatie & Post (BTP) en anderzijds de leden van pomphoudersvereniging Asogas inzake wel of niet mogen hanteren van kortingsacties inclusief verstrekken van Fun Miles door pomphouders, geeft voor de VBC aanleiding tot de volgende vragen:
- Is het wenselijk dat de overheid respectievelijk de ‘regulator’ op de stoel van de ondernemer gaat zitten door onder meer het commercieel beleid te dicteren onder het mom dat zij het recht daartoe hebben omdat er sprake is van vaststellen van maximum marges door de overheid?
- Waarom mag geen korting gegeven worden op goederen en diensten aan consumenten in het geval sprake is van door de overheid vastgestelde maximummarges respectievelijk prijzen?
- Waarom duurt het bijna drie jaar voordat de overheid een besluit neemt om wel of niet over te gaan op het aanpassen van de maximummarges?
- Hoe onafhankelijk is de ‘regulator’?
De VBC is van oordeel dat binnen een stelsel van vrij ondernemerschap het principieel onjuist is dat de overheid op de stoel van de ondernemer gaat zitten. Dit riekt naar inlijving en nationalisatie van deze activiteiten. Is dat de bedoeling? Ook is het de vraag waarom überhaupt gewerkt wordt met een stelsel van vaststellen van maximummarges en prijzen bij pompstations.
Het concurrentiemodel is naar de bescheiden mening van de VBC een veel beter alternatief vanwege grotere efficiëntie, lagere kosten, betere service, prijs en keuzevrijheid voor de consument en bevorderen van innovatie. De VBC pleit dan ook voor afschaffing van de prijzenbeschikking en invoering wet economische mededinging.
De voorwaarde dat pompstationhouders geen kortingsacties mogen organiseren en kortingen mogen geven aan klanten is onbegrijpelijk en absurd. Dit druist regelrecht in tegen het consumentenbelang. Is het streven van de overheid om een prijskartel te stimuleren en te legitimeren in het belang van de consument? Uit de opstelling van de regering, ten deze vertegenwoordigt door de minister-president, blijkt duidelijk dat het algemene consumentenbelang van ondergeschikt belang is ten opzichte van zo te oordelen het belang van enkele personen. Hoe is dit mogelijk? Moet de regering niet juist opkomen voor het algemeen belang? Zou dit te maken kunnen hebben met nauwe vrienden en/of familiaire banden en relaties?
Het feit dat de overheid bijna drie jaar de tijd nodig heeft om een besluit te nemen over aanpassing van winstmarges is het zoveelste bewijs hoe erg het gesteld is met de bureaucratie en efficiency binnen de publieke sector. Deze kan sterk verminderd en verbeterd worden door het vrije marktmodel toe te passen. De activiteit van distributie en verkoop van benzine en aanverwante producten leent zich uitstekend hiervoor. Waarom blijven werken met maximummarges en prijzen terwijl er een veel beter alternatief is dat de hele samenleving ten goede komt?
Ook deze case roept vragen op ten aanzien van de onafhankelijkheid van de ‘regulator’. Het toepassen van het ‘regulatory board’-model kan in een aantal specifieke gevallen (onder andere monopolistische situaties) toegepast worden als ‘second best’ oplossing voor concurrentie. Een belangrijke voorwaarde om dit model te laten fungeren is dat de ‘regulator’ deskundig en volstrekt onafhankelijk dient te zijn. Voldoet Bureau Telecommunicatie en Post die als ‘regulator’ is aangesteld hieraan?
Op de regering wordt een beroep gedaan om haar standpunt ten aanzien van dit vraagstuk in heroverweging te nemen en een beleid te ontwikkelen dat rekening houdt met de uitgangspunten zoals hierboven zijn aangehaald.