Hoezo geopolitieke motieven?
‘Geopolitieke motieven’ zouden ten grondslag liggen aan het miljardenbeslag door de Amerikaanse oliegigant CoconoPhillips (CP) op bezittingen van het Venezolaanse PdVSA op de ABC-eilanden en Sint Eustatius. Dat verklaarde voorzitter Angelo Meyer, voorzitter van Isla-bond PWFC, begin deze week voor Radio MAS. Immers, in Venezuela zijn binnenkort, zondag 20 mei, verkiezingen, en de Verenigde Staten (VS) en de Europese Unie (EU) hebben Venezuela allerlei sancties opgelegd. Zo redeneert Meyer. En Nederland? Nederland maakt toch deel uit van de EU? En Bonaire is toch Nederland? En wij hebben hier toch voornamelijk Nederlandse rechters? Waarom hebben die dan zomaar en direct hun handtekening gezet onder het verzoek tot beslagleggingen? Aldus de voorman van Petroleum Workers Federation Curaçao.
Het conflict tussen de voormalige zakenpartners CP en PdVSA is echter niet van anno 2018, maar speelt al veel langer. Het arbitraal vonnis van 24 april jongstleden van de Internationale Kamer van Koophandel (ICC), van 441 pagina’s, geeft een gedetailleerde beschrijving van het geschil. Maar dan moet wel de moeite worden genomen dit uitvoerige document te lezen. Hieronder een samenvatting:
Van 1990 tot 2007 heeft ConocoPhillips deelgenomen aan twee projecten inzake de exploitatie van ruwe olie, opgezet in de olierijke Orinoco Oil Belt in Venezuela. De beide projecten staan algemeen bekend als de ‘Hamaca’- en ‘Petrozuata’-projecten. De projecten hadden als doel het produceren, transporteren en upgraden van aardolie uit twee van de grootste olievelden binnen de Orinoco Oil Belt.
Vroeg in de jaren 90 besloot de regering van Venezuela dat het ontwikkelen van de enorme voorraad koolwaterstof in de Orinoco Oil Belt - die naar haar schatting meer dan een biljoen vaten olie bevatte - een zaak van strategische en economische prioriteit was. Al sinds 1920 had Venezuela tevergeefs zelf geprobeerd de voorraden olie in de Orinoco Oil Belt te ontginnen. De Venezolaanse regering kwam tot de conclusie dat het haar ontbrak aan eigen middelen of mogelijkheden om dit alleen te doen.
Venezuela startte daarom het ‘Apertura Petrolera’ - oftewel ‘openstelling van de olie’-project op. Om buitenlandse investeerders te bewegen om weer geld te investeren in een olie-industrie die nog geen twintig jaar daarvoor in 1975 was genationaliseerd, waarna de schrik er bij buitenlandse investeerders goed in zat, bood Venezuela de investeerders een aantrekkelijk pakket met voordelen aan. Het betrof onder andere meerderheidsaandelen in langlopende olieprojecten waarop een specifiek fiscaal regime van onder meer aanzienlijk lagere inkomstenbelastingen en royalty’s van toepassing was.
De overeenkomsten die op basis van het ‘Apertura Petrolera’-project werden gesloten, waaronder inbegrepen de overeenkomsten die onderwerp van geschil waren in de ICC-arbitrageprocedure, boden de buitenlandse investeerders eveneens aanvullende bescherming. Zo gingen de contractuele wederpartijen in het samenwerkingsverband (PdVSA Petróleo, de rechtsopvolger van Maraven; en Corpoguanipa, een dochtervennootschap van PdVSA Petróleo) ermee akkoord om het welslagen van de olieprojecten te bevorderen, zich te verzetten tegen specifieke maatregelen van de Venezolaanse overheid die een negatieve invloed op de belangen van ConocoPhillips zouden hebben, en om CP schadeloos te stellen indien zich een zogeheten ‘discriminatory action’ zou voordoen zoals omschreven in de Petrozuata Assocation Agreement. PdVSA, de nationale oliemaatschappij van Venezuela, stond garant voor de nakoming van de verplichtingen door haar dochters PdVSA Petróleo en Corpoguanipa.
Met het oog op deze fiscale voordelen en de uitgebreide contractuele bescherming heeft ConocoPhillips miljarden dollars in de projecten geïnvesteerd. Na tien jaar werk en een investering van miljarden dollars is het CP gelukt om de twee grote olieprojecten, Petrozuata en Hamaca, van de grond te krijgen. De commerciële winning van de olie in het kader van het Hamaca-project begon in 2004 en in het kader van het Petrozuata-project in 2001.
De garanties waarop de investering en deelneming van ConocoPhillips steunt, zijn vastgelegd in vier overeenkomsten: de Petrozuata Association Agreement (november 1995 en gewijzigd in juni 1997); de Hamaca Association Agreement (juli 1997); de Petrozuata Guaranty (november 1995); en de Hamaca Guarantee (juli 1997).
Vanaf 2004 heeft de Venezolaanse overheid (lees: wijlen president Hugo Chávez, na zijn overlijden opgevolgd door de huidige president Nicolás Maduro), bijgestaan door PdVSA, echter een reeks gerichte maatregelen genomen die er toe hebben geleid dat CP haar investeringen zijn ontnomen. Deze maatregelen omvatten onder meer de intrekking van de royaltyovereenkomst inzake de Hamaca- en Petrozuata-projecten; de invoering van nieuwe, ongunstige olie- en inkomstenbelastingregimes; en, uiteindelijk, zelfs de ontneming van de projecten en de overdracht daarvan aan PdVSA en dochtervennootschappen zonder betaling van enige vergoeding aan ConocoPhillips. Ten tijde van de uiteindelijke onteigening, in 2007, was de totale gezamenlijke opbrengst van de Petrozuata- en Hamaca-projecten meer dan 14 miljard dollar en hadden de projecten alleen al in 2006 meer dan 1 miljard dollar aan dividend voor CP opgeleverd.
PdVSA en dochterbedrijven hebben - aldus het arbitraal vonnis - bijgedragen aan de uitvoering van deze onteigening, waar geen vergoeding voor betaald is. Zij hebben de onteigening ondersteund en hebben hier voordeel van genoten. Zij hebben bewust hun verplichtingen voortkomende uit de Association Agreements en de Guarantees geschonden en bewust de Venezolaanse wet overtreden. Zij hebben nagelaten CP schadeloos te stellen (voor de ‘discriminatory actions’), waartoe zij ingevolge de Association Agreements verplicht waren, en hebben hun verplichtingen onder de Guarantees om zorg te dragen voor de betaling van deze vergoedingen, geschonden.
ConocoPhillips heeft geen enkele vergoeding ontvangen voor de ontneming van haar belangen in de projecten. CP en aan gelieerde rechtspersonen zijn daarop twee procedures gestart tegen PdVSA, haar dochtervennootschap en tegen de Bolivariaanse Republiek Venezuela.
Ten eerste is CP een arbitrageprocedure gestart tegen Venezuela, (onder meer) met betrekking tot de onrechtmatige onteigening van haar investeringen in de Hamaca- en Petrozuata-projecten. Die arbitrageprocedure, die plaatsvindt voor het Internationaal Centrum voor de Beslechting van Investeringsgeschillen (ICSID), een onderdeel van de Wereldbank, is gebaseerd op het bilaterale investeringsverdrag tussen Nederland en Venezuela en is onderworpen aan internationaal recht. Die arbitrageprocedure loopt momenteel nog: in 2013 heeft het ICSID-tribunaal geoordeeld dat de onteigening door Venezuela in strijd is met het internationaal recht en het ICSID-tribunaal stelt momenteel de in het kader van die overtreding te betalen schadevergoeding vast. Naar verwachting wijst het tribunaal in de herfst van 2018 een arbitraal eindvonnis in de ICSID-arbitrageprocedure.
Ten tweede hebben ConocoPhillips en dochterondernemingen in oktober 2014 hun rechten ingeroepen door het aanhangig maken van contractuele arbitrageprocedures tegen PdVSA. Er zijn twee afzonderlijke arbitrageprocedures opgestart, die op een later moment zijn gevoegd tot één ICC-arbitrageprocedure. Het arbitragetribunaal heeft op 24 april 2018 schriftelijk arbitraal vonnis gewezen en dit arbitraal vonnis overeenkomstig de Rules of Arbitration van de ICC aan beide partijen toegestuurd. Het arbitraal vonnis is bindend voor de partijen en vormt de basis tot het verzoek tot verlof om tot de beslagleggingen over te gaan. Dat is op 3 en 4 mei gebeurd bij de gerechten op de eilanden Aruba, Curaçao, Bonaire en Sint Eustatius. Met geen woord wordt in de stukken gerept over geopolitiek of ‘geopolitieke motieven’.