Wassen neus
De winst die de Isla-bonden in de Venezolaanse hoofdstad Caracas hebben behaald is dat zij in gesprek zijn gekomen met hun werkgever. Tegelijkertijd hebben zij zich met een kluitje in het riet laten sturen. Vooropgesteld dat het belangrijk is om als Curaçao in dialoog te blijven met de grootste buurman - geen eenvoudige opdracht in een periode waarin Venezuela internationaal steeds meer geïsoleerd raakt - moet het eiland wel realistisch blijven over wat het buurland te bieden heeft en daadwerkelijk biedt. Manuel Quevedo, als vertrouweling van president Nicolás Maduro minister van Energie en tevens hoogste baas van het Venezolaanse staatsoliebedrijf PdVSA, heeft in gesprek met de bonden de levering van ruwe olie aan Curaçao via Petrocaribe gegarandeerd. Dat klinkt mooi, maar de vraag is hoe PdVSA gebruik zou kunnen maken van Petrocaribe en waarom de vakbonden PWFC, Apri en SGTK - onder aanvoering van Errol Cova - dit zo gemakkelijk hebben geslikt. Alles wijst erop dat Petrocaribe op sterven na dood is, zoals PdVSA zelf volgens koninkrijksminister van Buitenlandse Zaken Stef Blok (VVD) ook op het randje van de afgrond balanceert, zeker als bijvoorbeeld massale steun vanuit China en/of Rusland uitblijft. Daarmee is het aanbod van Quevedo een wassen neus. Petrocaribe is een in 2005 onder Hugo Chávez gestart programma, waarmee Venezuela aan zeventien landen olie tegen gunstige voorwaarden levert. Dat laatste wil vooral zeggen: op krediet, waardoor de (financiële) schulden oplopen en daarmee de (politieke) afhankelijkheid wordt vergroot. Curaçao en de andere Caribische eilanden van het Koninkrijk hebben mede daarom bewust nooit gekozen voor de ‘voordelen’ van Petrocaribe. Dat waren, toen, echter de vette jaren voor Venezuela en PdVSA. Ruim een decennium later is het kommer en kwel. Het is een illusie te denken dat het land met een gierende inflatie van 13.000 procent, een tekort aan alles en malaise alom in staat is derden te helpen. Wat PdVSA moet doen is zich houden aan haar contractuele verplichtingen jegens Curaçao, zoals onlangs nog eens uitgesproken door het gerecht. ,,Wanneer loopt het eerste schip met ruwe olie weer de haven binnen?” is de concrete vraag die Cova en de zijnen in Caracas beantwoord hadden moeten krijgen. Als het Venezuela menens is, moet het met iets substantieels over de brug komen. En Curaçao moet ervoor zorgen zich niet te laten uitspelen met de bonden aan de ene kant en de regering aan de andere kant, en tegelijkertijd geen genoegen nemen met symboolpolitiek.